Misstanden in de gemeente
1 Het is algemeen bekend dat er een geval van ontucht bij u is dat zelfs bij de heidenen niet voorkomt: er is iemand die met de vrouw van zijn vader leeft. 2 En u blijft maar trots op uzelf. Zou u niet eerder geschokt en bedroefd moeten zijn? Had u degene die dit doet niet uit uw midden moeten verwijderen? 3-4 Ikzelf heb, in persoon afwezig, maar in de geest aanwezig, de man die dit doet al veroordeeld in de naam van onze Heer Jezus, alsof ik bij u was. Wanneer u en ik dus in de geest bij elkaar zijn, en de kracht van onze Heer Jezus bij ons is, 5 moet u die persoon aan Satan uitleveren. Dan gaat zijn huidige bestaan verloren, opdat hij voor een blijvend bestaan zal worden gered op de dag van de Heer.
6 U hebt geen enkele reden om zo zelfvoldaan te zijn. Weet u niet dat al een beetje desem het hele deeg zuur maakt? 7 Doe de oude desem weg en wees als nieuw deeg. U bent immers als ongedesemd brood omdat ons pesachlam, Christus, is geslacht. 8 Laten we daarom het feest niet vieren met de oude desem van kwaad en ontucht, maar met het ongedesemde brood van reinheid en waarheid. 9 Ik heb u in mijn vorige brief gezegd dat u niet moet omgaan met ontuchtplegers, 10 maar dat betekent niet dat u alle ontuchtplegers die er in de wereld zijn, of alle geldwolven, uitbuiters en afgodendienaars moet mijden. Dan zou u de wereld moeten verlaten. 11 Wat ik bedoel is dit: u mag niet omgaan met iemand die zichzelf een broeder of zuster noemt, maar in feite een ontuchtpleger is, een geldwolf, afgodendienaar, lasteraar, dronkaard of uitbuiter. Met zo iemand mag u beslist niet eten. 12 Waarom zouden we over buitenstaanders oordelen? U hoeft toch alleen te oordelen over leden van de gemeente? 13 Over de buitenstaanders zal God oordelen. Maar binnen de gemeente geldt: ‘Verwijder wie kwaad doet uit uw midden.’
© 2021 Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap