1 Een stil gebed van David.
Behoed mij, God, ik schuil bij U.
2 Ik zeg tot de HEER: ‘U bent mijn Heer,
mijn geluk, niemand gaat U te boven.’
3 Maar tot de goden in dit land,
de machten die ik zo liefhad, zeg ik:
4 ‘Wie u volgt, wacht veel verdriet.’
Ik pleng voor hen geen bloed meer,
niet langer ligt hun naam op mijn lippen.
5 HEER, mijn enig bezit, mijn levensbeker,
U houdt mijn lot in handen.
6 Een lieflijk land is voor mij uitgemeten,
ik ben verrukt van wat mij is toebedeeld.
7 Ik prijs de HEER die mij inzicht geeft,
zelfs in de nacht spreekt mijn geweten.
8 Steeds houd ik de HEER voor ogen,
met Hem aan mijn zijde wankel ik niet.
9 Daarom verheugt zich mijn hart en juicht mijn ziel,
mijn lichaam voelt zich veilig en beschut.
10 U levert mij niet over aan het dodenrijk
en laat uw trouwe dienaar het graf niet zien.
11 U wijst mij de weg van het leven:
overvloedige vreugde in uw nabijheid,
voor altijd een lieflijke plek aan uw zijde.
© 2021 Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap