Nieuwe verdragen met Rome en Sparta
1 Toen Jonatan merkte dat hij het tij mee had, koos hij enkele mannen uit en stuurde hen naar Rome om het vriendschapsverdrag met de Romeinen te hernieuwen. 2 Met hetzelfde doel stuurde hij brieven naar Sparta en andere staten. 3 De gezanten reisden naar Rome en gingen de senaat binnen. Ze verklaarden: ‘De hogepriester Jonatan en het Joodse volk hebben ons gestuurd om de vriendschapsbanden met u aan te halen en het oude bondgenootschap te hernieuwen.’ 4 De Romeinen gaven brieven aan hen mee voor de plaatselijke overheden, die hun een veilige terugreis naar Judea moesten garanderen.
5 Dit is het afschrift van de brief die Jonatan aan de Spartanen schreef:
6 ‘De hogepriester Jonatan, de raad van oudsten van het volk, de priesters en het gehele Joodse volk groeten hun broeders de Spartanen. 7 In het verleden heeft uw koning Arius aan de hogepriester Onias een brief gezonden, waarin wordt gesteld dat wij aan elkaar verwant zijn. Een afschrift van dit schrijven gaat hierbij. 8 Onias heeft de gezant destijds met groot eerbetoon verwelkomd en de brief aangaande ons bondgenootschap en vriendschapsverdrag in ontvangst genomen. 9 Aangezien wij de heilige boeken bezitten waaruit wij moed putten, is een verdrag voor ons niet noodzakelijk. 10 Desondanks hebben wij u gezanten willen sturen om de banden van broederschap en vriendschap aan te halen. Het is reeds lang geleden dat u uw boodschapper zond, en wij willen voorkomen dat u en wij vreemden voor elkaar worden. 11 Op feestdagen en bij andere plechtige gelegenheden noemen wij u steeds bij onze offers en gebeden, want het is juist en gepast dat broeders elkaar gedenken. 12 Zo verheugen wij ons ook in het aanzien dat u geniet. 13 Zelf worden we omringd door vijanden, van wie we veel ellende te verduren krijgen; de koningen om ons heen zijn voortdurend met ons in oorlog. 14 Toch wilden we u of onze andere bondgenoten en vrienden niet belasten met deze oorlogen. 15 Immers, wij hebben de hulp van de hemel, die ons bijstaat. Daardoor zijn onze vijanden vernederd en zijn wij van hen verlost. 16 Nu hebben we Numenius, de zoon van Antiochus, en Antipater, de zoon van Jason, naar Rome gestuurd om de vriendschap en het oude bondgenootschap met de Romeinen te hernieuwen. 17 Wij hebben hun opgedragen ook naar u te reizen om u onze groeten over te brengen en u deze brief te overhandigen met een voorstel tot hernieuwing van onze broederschap. 18 Weest u zo goed ons dienaangaande te antwoorden.’
19 En dit is het afschrift van de brief die de Spartanen aan Onias hadden gestuurd:
20 ‘Arius, koning van de Spartanen, groet de hogepriester Onias. 21 Uit een bewaard gebleven document blijkt dat de Spartanen en de Joden broeders zijn en dat beide volken van Abraham afstammen. 22 Nu wij dit weten, zou het ons verheugen wanneer u ons van uw welzijn op de hoogte stelde. 23 Wij van onze kant schrijven u: uw vee en uw bezit zijn van ons, en onze bezittingen zijn van u. Wij hebben opdracht gegeven dit voorstel aan u over te brengen.’
Jonatan versterkt Juda’s positie
24 Toen Jonatan hoorde dat de bevelhebbers van Demetrius met een nog grotere strijdmacht dan eerst waren teruggekomen om tegen hem te strijden, 25 vertrok hij uit Jeruzalem en ging hun tot in het gebied van Hamat tegemoet. Hij wilde hun niet de gelegenheid geven zijn land binnen te vallen. 26 Hij stuurde spionnen naar hun kamp, die hem na terugkomst vertelden dat de vijand zich gereedmaakte om hem die nacht aan te vallen. 27 Na zonsondergang beval Jonatan zijn mannen niet te gaan slapen maar gewapend te blijven en zich de hele nacht paraat te houden. Rondom het legerkamp stelde hij wachtposten op. 28 Toen de vijand hoorde dat Jonatan en zijn mannen klaarstonden voor de strijd, verloren ze de moed. Ze ontstaken vuren in hun legerkamp en trokken zich terug. 29 Maar doordat Jonatan en zijn mannen de vuren zagen branden, merkten ze dat pas de volgende ochtend. 30 Jonatan zette de achtervolging in maar kon zijn tegenstanders niet meer inhalen; ze waren de Eleuterus al overgestoken. 31 Vervolgens boog Jonatan af naar de Zabadese Arabieren. Hij versloeg hen en plunderde hun bezittingen. 32 Daarna brak hij op om naar Damascus te gaan; van daaruit doorkruiste hij dat hele gebied. 33 Ook Simon was uitgerukt en had het land doorkruist, tot aan Askelon en de nabijgelegen burchten, maar daarna was hij afgebogen naar Joppe en had de stad bezet. 34 Hij had namelijk gehoord dat de inwoners de burcht wilden overgeven aan de soldaten van Demetrius. Ter bewaking van de stad legerde hij er een garnizoen. 35 Toen Jonatan was teruggekeerd, riep hij de oudsten van het volk bijeen en nam samen met hen het besluit om vestingen te bouwen in Judea 36 en de muren rond Jeruzalem op te hogen. Verder zou er nog een hoge muur worden opgetrokken, zodat de citadel van de stad werd afgescheiden en er geen handelsverkeer tussen beide meer mogelijk was. 37 Iedereen werkte mee aan de herbouw van de stad, want het oostelijke deel van de muur, dat langs de wadi liep, was ingestort. Ook Chafenata werd hersteld. 38 Simon bouwde Chadid in het heuvelland weer op; hij versterkte de stad en plaatste er vergrendelbare poorten.
Jonatan gevangengenomen
39 Tryfon wilde de heerschappij over Asia bemachtigen en zichzelf tot koning kronen, maar daarvoor moest hij koning Antiochus uit de weg ruimen. 40 Omdat Tryfon bang was dat Jonatan dit zou willen verhinderen en de wapens tegen hem zou opnemen, beraamde hij een plan om hem gevangen te nemen en te doden. Hij brak op en trok naar Bet-San. 41 Jonatan ging hem tegemoet met veertigduizend geoefende soldaten en stelde hen in de buurt van Bet-San in slagorde op. 42 Toen Tryfon zag dat Jonatan met een grote strijdmacht was gekomen, durfde hij hem niet meer aan te vallen. 43 In plaats daarvan ontving hij hem met groot eerbetoon, stelde hem voor aan al zijn vertrouwelingen en gaf hem geschenken. Hij beval zijn vertrouwelingen en strijdkrachten Jonatan te gehoorzamen als hemzelf. 44 En tegen Jonatan zei hij: ‘Waarom hebt u zoveel mannen op de been gebracht? Er dreigt toch geen oorlog? 45 Stuur uw mannen toch naar huis! Kies er een paar uit om bij u te blijven en vergezelt u mij dan naar Ptolemaïs. Ik wil die stad en de andere burchten, met alle strijdkrachten en met alle ambtenaren, aan u schenken. Dat is de reden waarom ik ben gekomen, daarna trek ik me weer terug.’ 46 Jonatan vertrouwde hem en deed wat Tryfon gezegd had. Hij stuurde zijn strijdkrachten weg en deze vertrokken naar Judea. 47 Drieduizend man hield hij over, van wie hij er tweeduizend in Galilea achterliet en duizend met zich meenam. 48 Maar toen Jonatan in Ptolemaïs kwam, sloten de inwoners de poorten, namen Jonatan gevangen en doodden iedereen die met hem was meegekomen. 49 Tryfon stuurde voetvolk en ruiters naar de grote vlakte bij Galilea om alle andere mannen van Jonatan te doden. 50 Die gingen ervan uit dat Jonatan gevangen was genomen en samen met al zijn mannen was gedood. Ze spraken elkaar moed in en begaven zich in gelid naar het strijdperk. 51 Toen hun achtervolgers zagen dat ze bereid waren zich dood te vechten, trokken zij zich terug. 52 De mannen keerden veilig terug in Judea, maar ze waren bang en treurden om Jonatan en degenen die bij hem waren. Heel Israël gaf zich over aan diepe rouw. 53 De volken rondom probeerden opnieuw hen uit te roeien, want ze dachten: De Joden hebben geen leider meer en er is niemand die hun nog te hulp zal komen; laten we daarom nu tegen hen strijden en de herinnering aan hen volledig uitwissen.
Nieuwe verdragen met Rome en Sparta
1 Toen Jonatan merkte dat hij het tij mee had, koos hij enkele mannen uit en stuurde hen naar Rome om het vriendschapsverdrag met de Romeinen te hernieuwen. 2 Met hetzelfde doel stuurde hij brieven naar Sparta en andere staten. 3 De gezanten reisden naar Rome en gingen de senaat binnen. Ze verklaarden: ‘De hogepriester Jonatan en het Joodse volk hebben ons gestuurd om de vriendschapsbanden met u aan te halen en het oude bondgenootschap te hernieuwen.’ 4 De Romeinen gaven brieven aan hen mee voor de plaatselijke overheden, die hun een veilige terugreis naar Judea moesten garanderen.
5 Dit is het afschrift van de brief die Jonatan aan de Spartanen schreef:
6 ‘De hogepriester Jonatan, de raad van oudsten van het volk, de priesters en het gehele Joodse volk groeten hun broeders de Spartanen. 7 In het verleden heeft uw koning Arius aan de hogepriester Onias een brief gezonden, waarin wordt gesteld dat wij aan elkaar verwant zijn. Een afschrift van dit schrijven gaat hierbij. 8 Onias heeft de gezant destijds met groot eerbetoon verwelkomd en de brief aangaande ons bondgenootschap en vriendschapsverdrag in ontvangst genomen. 9 Aangezien wij de heilige boeken bezitten waaruit wij moed putten, is een verdrag voor ons niet noodzakelijk. 10 Desondanks hebben wij u gezanten willen sturen om de banden van broederschap en vriendschap aan te halen. Het is reeds lang geleden dat u uw boodschapper zond, en wij willen voorkomen dat u en wij vreemden voor elkaar worden. 11 Op feestdagen en bij andere plechtige gelegenheden noemen wij u steeds bij onze offers en gebeden, want het is juist en gepast dat broeders elkaar gedenken. 12 Zo verheugen wij ons ook in het aanzien dat u geniet. 13 Zelf worden we omringd door vijanden, van wie we veel ellende te verduren krijgen; de koningen om ons heen zijn voortdurend met ons in oorlog. 14 Toch wilden we u of onze andere bondgenoten en vrienden niet belasten met deze oorlogen. 15 Immers, wij hebben de hulp van de hemel, die ons bijstaat. Daardoor zijn onze vijanden vernederd en zijn wij van hen verlost. 16 Nu hebben we Numenius, de zoon van Antiochus, en Antipater, de zoon van Jason, naar Rome gestuurd om de vriendschap en het oude bondgenootschap met de Romeinen te hernieuwen. 17 Wij hebben hun opgedragen ook naar u te reizen om u onze groeten over te brengen en u deze brief te overhandigen met een voorstel tot hernieuwing van onze broederschap. 18 Weest u zo goed ons dienaangaande te antwoorden.’
19 En dit is het afschrift van de brief die de Spartanen aan Onias hadden gestuurd:
20 ‘Arius, koning van de Spartanen, groet de hogepriester Onias. 21 Uit een bewaard gebleven document blijkt dat de Spartanen en de Joden broeders zijn en dat beide volken van Abraham afstammen. 22 Nu wij dit weten, zou het ons verheugen wanneer u ons van uw welzijn op de hoogte stelde. 23 Wij van onze kant schrijven u: uw vee en uw bezit zijn van ons, en onze bezittingen zijn van u. Wij hebben opdracht gegeven dit voorstel aan u over te brengen.’
Jonatan versterkt Juda’s positie
24 Toen Jonatan hoorde dat de bevelhebbers van Demetrius met een nog grotere strijdmacht dan eerst waren teruggekomen om tegen hem te strijden, 25 vertrok hij uit Jeruzalem en ging hun tot in het gebied van Hamat tegemoet. Hij wilde hun niet de gelegenheid geven zijn land binnen te vallen. 26 Hij stuurde spionnen naar hun kamp, die hem na terugkomst vertelden dat de vijand zich gereedmaakte om hem die nacht aan te vallen. 27 Na zonsondergang beval Jonatan zijn mannen niet te gaan slapen maar gewapend te blijven en zich de hele nacht paraat te houden. Rondom het legerkamp stelde hij wachtposten op. 28 Toen de vijand hoorde dat Jonatan en zijn mannen klaarstonden voor de strijd, verloren ze de moed. Ze ontstaken vuren in hun legerkamp en trokken zich terug. 29 Maar doordat Jonatan en zijn mannen de vuren zagen branden, merkten ze dat pas de volgende ochtend. 30 Jonatan zette de achtervolging in maar kon zijn tegenstanders niet meer inhalen; ze waren de Eleuterus al overgestoken. 31 Vervolgens boog Jonatan af naar de Zabadese Arabieren. Hij versloeg hen en plunderde hun bezittingen. 32 Daarna brak hij op om naar Damascus te gaan; van daaruit doorkruiste hij dat hele gebied. 33 Ook Simon was uitgerukt en had het land doorkruist, tot aan Askelon en de nabijgelegen burchten, maar daarna was hij afgebogen naar Joppe en had de stad bezet. 34 Hij had namelijk gehoord dat de inwoners de burcht wilden overgeven aan de soldaten van Demetrius. Ter bewaking van de stad legerde hij er een garnizoen. 35 Toen Jonatan was teruggekeerd, riep hij de oudsten van het volk bijeen en nam samen met hen het besluit om vestingen te bouwen in Judea 36 en de muren rond Jeruzalem op te hogen. Verder zou er nog een hoge muur worden opgetrokken, zodat de citadel van de stad werd afgescheiden en er geen handelsverkeer tussen beide meer mogelijk was. 37 Iedereen werkte mee aan de herbouw van de stad, want het oostelijke deel van de muur, dat langs de wadi liep, was ingestort. Ook Chafenata werd hersteld. 38 Simon bouwde Chadid in het heuvelland weer op; hij versterkte de stad en plaatste er vergrendelbare poorten.
Jonatan gevangengenomen
39 Tryfon wilde de heerschappij over Asia bemachtigen en zichzelf tot koning kronen, maar daarvoor moest hij koning Antiochus uit de weg ruimen. 40 Omdat Tryfon bang was dat Jonatan dit zou willen verhinderen en de wapens tegen hem zou opnemen, beraamde hij een plan om hem gevangen te nemen en te doden. Hij brak op en trok naar Bet-San. 41 Jonatan ging hem tegemoet met veertigduizend geoefende soldaten en stelde hen in de buurt van Bet-San in slagorde op. 42 Toen Tryfon zag dat Jonatan met een grote strijdmacht was gekomen, durfde hij hem niet meer aan te vallen. 43 In plaats daarvan ontving hij hem met groot eerbetoon, stelde hem voor aan al zijn vertrouwelingen en gaf hem geschenken. Hij beval zijn vertrouwelingen en strijdkrachten Jonatan te gehoorzamen als hemzelf. 44 En tegen Jonatan zei hij: ‘Waarom hebt u zoveel mannen op de been gebracht? Er dreigt toch geen oorlog? 45 Stuur uw mannen toch naar huis! Kies er een paar uit om bij u te blijven en vergezelt u mij dan naar Ptolemaïs. Ik wil die stad en de andere burchten, met alle strijdkrachten en met alle ambtenaren, aan u schenken. Dat is de reden waarom ik ben gekomen, daarna trek ik me weer terug.’ 46 Jonatan vertrouwde hem en deed wat Tryfon gezegd had. Hij stuurde zijn strijdkrachten weg en deze vertrokken naar Judea. 47 Drieduizend man hield hij over, van wie hij er tweeduizend in Galilea achterliet en duizend met zich meenam. 48 Maar toen Jonatan in Ptolemaïs kwam, sloten de inwoners de poorten, namen Jonatan gevangen en doodden iedereen die met hem was meegekomen. 49 Tryfon stuurde voetvolk en ruiters naar de grote vlakte bij Galilea om alle andere mannen van Jonatan te doden. 50 Die gingen ervan uit dat Jonatan gevangen was genomen en samen met al zijn mannen was gedood. Ze spraken elkaar moed in en begaven zich in gelid naar het strijdperk. 51 Toen hun achtervolgers zagen dat ze bereid waren zich dood te vechten, trokken zij zich terug. 52 De mannen keerden veilig terug in Judea, maar ze waren bang en treurden om Jonatan en degenen die bij hem waren. Heel Israël gaf zich over aan diepe rouw. 53 De volken rondom probeerden opnieuw hen uit te roeien, want ze dachten: De Joden hebben geen leider meer en er is niemand die hun nog te hulp zal komen; laten we daarom nu tegen hen strijden en de herinnering aan hen volledig uitwissen.