Verdeling van het land ten westen van de Jordaan
1-2 Dan volgen nu de gebieden die de Israëlieten in Kanaän in bezit kregen en die door de priester Eleazar, door Jozua, de zoon van Nun, en door de stamhoofden van Israël door loting werden toegewezen aan de tweede helft van de stam Manasse en aan de overige negen stammen, zoals de HEER hun bij monde van Mozes had opgedragen. 3-4 Aan de eerste helft van Manasse en aan Ruben en Gad had Mozes immers al een gebied toegewezen ten oosten van de Jordaan. En verder was het zo dat Jozefs nakomelingen twee stammen vormden, Manasse en Efraïm, en dat de Levieten nergens grondgebied kregen, maar alleen steden om in te wonen en weidegronden voor hun vee. 5 Kortom, de Israëlieten gingen bij de verdeling van het land precies zo te werk als de HEER aan Mozes had opgedragen.
Toewijzing van Hebron aan Kaleb
6 Enkele mannen van de stam Juda wendden zich tot Jozua in Gilgal. Een van hen was Kaleb, de zoon van de Kenizziet Jefunne. Hij zei tegen Jozua: ‘U weet wat de HEER aan Mozes, de godsman, in Kades-Barnea over ons beiden heeft gezegd. 7 Ik was veertig jaar oud toen Mozes, de dienaar van de HEER, mij er vanuit Kades-Barnea op uit stuurde om dit land te verkennen. Ik bracht hem naar eer en geweten verslag uit. 8 Mijn metgezellen joegen ons volk de schrik op het lijf, maar ik bleef volledig op de HEER, mijn God, vertrouwen. 9 Mozes beloofde me toen: “Omdat je op de HEER, mijn God, bent blijven vertrouwen, zweer ik je dat de hele streek die je hebt betreden voor altijd het grondgebied van jou en je nageslacht zal zijn.” 10 Welnu, de HEER heeft mijn leven gespaard, zoals Hij had beloofd. Het is nu vijfenveertig jaar geleden dat Hij Mozes die belofte liet doen, toen Israël nog door de woestijn trok. Ik ben nu vijfentachtig jaar oud, 11 maar nog altijd even sterk als op de dag dat Mozes me op verkenning stuurde. Ik ben nog even goed als toen in staat te vechten en het bevel te voeren. 12 Geef me dus dit bergland dat de HEER me indertijd heeft beloofd. U hebt toen toch gehoord dat er Enakieten wonen, in grote en versterkte steden? Als de HEER me maar bijstaat zal ik ze wel verdrijven, zoals Hij heeft beloofd.’ 13 Nadat Kaleb dit had gezegd, zegende Jozua hem en gaf hem Hebron als grondgebied. 14-15 Hebron heette destijds Kirjat-Arba, naar Arba, de allergrootste van de Enakieten. Omdat Kaleb, de zoon van de Kenizziet Jefunne, op de HEER, de God van Israël, was blijven vertrouwen, kregen hij en zijn nageslacht Hebron als grondgebied, tot op de dag van vandaag. Hiermee eindigde de oorlog.
Verdeling van het land ten westen van de Jordaan
1-2 Dan volgen nu de gebieden die de Israëlieten in Kanaän in bezit kregen en die door de priester Eleazar, door Jozua, de zoon van Nun, en door de stamhoofden van Israël door loting werden toegewezen aan de tweede helft van de stam Manasse en aan de overige negen stammen, zoals de HEER hun bij monde van Mozes had opgedragen. 3-4 Aan de eerste helft van Manasse en aan Ruben en Gad had Mozes immers al een gebied toegewezen ten oosten van de Jordaan. En verder was het zo dat Jozefs nakomelingen twee stammen vormden, Manasse en Efraïm, en dat de Levieten nergens grondgebied kregen, maar alleen steden om in te wonen en weidegronden voor hun vee. 5 Kortom, de Israëlieten gingen bij de verdeling van het land precies zo te werk als de HEER aan Mozes had opgedragen.
Toewijzing van Hebron aan Kaleb
6 Enkele mannen van de stam Juda wendden zich tot Jozua in Gilgal. Een van hen was Kaleb, de zoon van de Kenizziet Jefunne. Hij zei tegen Jozua: ‘U weet wat de HEER aan Mozes, de godsman, in Kades-Barnea over ons beiden heeft gezegd. 7 Ik was veertig jaar oud toen Mozes, de dienaar van de HEER, mij er vanuit Kades-Barnea op uit stuurde om dit land te verkennen. Ik bracht hem naar eer en geweten verslag uit. 8 Mijn metgezellen joegen ons volk de schrik op het lijf, maar ik bleef volledig op de HEER, mijn God, vertrouwen. 9 Mozes beloofde me toen: “Omdat je op de HEER, mijn God, bent blijven vertrouwen, zweer ik je dat de hele streek die je hebt betreden voor altijd het grondgebied van jou en je nageslacht zal zijn.” 10 Welnu, de HEER heeft mijn leven gespaard, zoals Hij had beloofd. Het is nu vijfenveertig jaar geleden dat Hij Mozes die belofte liet doen, toen Israël nog door de woestijn trok. Ik ben nu vijfentachtig jaar oud, 11 maar nog altijd even sterk als op de dag dat Mozes me op verkenning stuurde. Ik ben nog even goed als toen in staat te vechten en het bevel te voeren. 12 Geef me dus dit bergland dat de HEER me indertijd heeft beloofd. U hebt toen toch gehoord dat er Enakieten wonen, in grote en versterkte steden? Als de HEER me maar bijstaat zal ik ze wel verdrijven, zoals Hij heeft beloofd.’ 13 Nadat Kaleb dit had gezegd, zegende Jozua hem en gaf hem Hebron als grondgebied. 14-15 Hebron heette destijds Kirjat-Arba, naar Arba, de allergrootste van de Enakieten. Omdat Kaleb, de zoon van de Kenizziet Jefunne, op de HEER, de God van Israël, was blijven vertrouwen, kregen hij en zijn nageslacht Hebron als grondgebied, tot op de dag van vandaag. Hiermee eindigde de oorlog.