Redding voor Jeruzalem in het nauw
1 Wee Ariël, Ariël, stad waar ooit David zich legerde.
Rijg de jaren aaneen, vier de kringloop van feesten.
2 Maar Ik zal Ariël in het nauw drijven.
Droefenis en rouw zullen er heersen,
want Ik maak van de stad een offerhaard.
3 Ik zal je van alle kanten belegeren,
Ik werp schansen tegen je op
en sluit je met hoge wallen in.
4 Je zult roepen van diep onder de grond,
wat je uit het stof laat horen, klinkt gedempt;
het klinkt als de stem van een geest uit de diepte,
het stof laat slechts gefluister horen.
5 Maar dan opeens, in een oogwenk,
worden de barbaarse horden tot fijn stof,
de horden der geweldenaars tot dwarrelend kaf.
6 Want de HEER van de hemelse machten zal ingrijpen,
met donder, aardschokken en oorverdovend lawaai,
met wervelende stormen en een verterende vlammenzee.
7 Als een droom, een visioen in de nacht,
verdwijnt de menigte volken die optrekt tegen Ariël,
die zijn vestingwerken bestormt en de stad in het nauw drijft.
8 Zoals de droom van iemand die honger heeft:
hij droomt over eten, maar is bij het ontwaken nog hongerig;
of van iemand die dorst lijdt en droomt dat hij drinkt,
maar uitgeput ontwaakt en nog steeds dorstig is –
zo zal het ook de volken vergaan,
de menigte die optrekt tegen de Sion.

9 Jullie staan daar verdwaasd, alsof jullie blind zijn.
Wees maar verdwaasd en wees maar blind.
Jullie zijn dronken, maar niet van de wijn,
jullie waggelen, maar niet door de drank.
De-allerlaatste-kwestie
10 Want een geest van diepe slaap
heeft de HEER over jullie uitgestort:
Hij heeft jullie ogen – de profeten – gesloten
en jullie hoofden – de zieners – toegedekt.
11 Het visioen van dit alles is voor jullie als de tekst van een verzegeld boek, dat aan iemand die kan lezen wordt voorgelegd met de vraag: ‘Lees dit eens,’ waarop hij antwoordt: ‘Dat gaat niet, het is verzegeld.’ 12 Of als het wordt voorgelegd aan iemand die niet lezen kan: ‘Lees dit eens,’ dan zal hij zeggen: ‘Ik kan niet lezen.’
13 De Heer zegt:
Omdat dit volk Mij naar de mond praat,
Mij slechts met de lippen dient,
terwijl hun hart ver bij Mij vandaan is;
omdat hun ontzag voor Mij louter plicht is,
slechts aangeleerd en door mensen opgelegd –
14 daarom zal Ik opnieuw wonderen verrichten voor dit volk,
indrukwekkende wonderen en grootse daden.
De wijsheid van wijzen zal teloorgaan,
het verstand van verstandigen houdt zich verborgen.
15 Wee degenen die hun plannen
diep verborgen houden voor de HEER;
die alles doen in duisternis en zeggen:
‘Wie ziet ons? Wie weet wat wij doen?’
16 Jullie draaien de zaken om!
Is de klei soms meer dan de pottenbakker?
Kan het maaksel over zijn maker zeggen:
‘Hij heeft mij niet gemaakt’?
Of het aardewerk over de pottenbakker:
‘Hij brengt er weinig van terecht’?

17 Nog slechts een korte tijd,
dan zal de Libanon weer een boomgaard worden,
een boomgaard die is als een woud.
18 Op die dag zullen doven kunnen horen
hoe uit een boek wordt voorgelezen,
en blinden zullen met eigen ogen zien,
bevrijd van donkerte en duisternis.
19 Verdrukten zullen weer vreugde vinden in de HEER,
zwakken juichen om de Heilige van Israël.
20 Want het is gedaan met de geweldenaar,
voorbij met de spotter.
Ieder die op onrecht zint, zal vergaan:
21 wie een ander vals beschuldigt,
wie de rechters in de poort wil verstrikken,
wie het recht van de rechtvaardige schendt
met loze beweringen.
22 Daarom – dit zegt de HEER,
die Abraham bevrijd heeft,
over de nakomelingen van Jakob:
Jakob zal niet meer te schande staan,
zijn gezicht niet meer van schaamte verbleken.
23 Want wanneer zijn kinderen zien
wat Ik in hun midden heb verricht,
zullen zij mijn naam heiligen,
de heiligheid erkennen van de Heilige van Jakob
en ontzag hebben voor de God van Israël.
24 Wie verward was, zal inzicht verwerven,
wie klaagde, laat zich onderrichten.
Redding voor Jeruzalem in het nauw
1 Wee Ariël, Ariël, stad waar ooit David zich legerde.
Rijg de jaren aaneen, vier de kringloop van feesten.
2 Maar Ik zal Ariël in het nauw drijven.
Droefenis en rouw zullen er heersen,
want Ik maak van de stad een offerhaard.
3 Ik zal je van alle kanten belegeren,
Ik werp schansen tegen je op
en sluit je met hoge wallen in.
4 Je zult roepen van diep onder de grond,
wat je uit het stof laat horen, klinkt gedempt;
het klinkt als de stem van een geest uit de diepte,
het stof laat slechts gefluister horen.
5 Maar dan opeens, in een oogwenk,
worden de barbaarse horden tot fijn stof,
de horden der geweldenaars tot dwarrelend kaf.
6 Want de HEER van de hemelse machten zal ingrijpen,
met donder, aardschokken en oorverdovend lawaai,
met wervelende stormen en een verterende vlammenzee.
7 Als een droom, een visioen in de nacht,
verdwijnt de menigte volken die optrekt tegen Ariël,
die zijn vestingwerken bestormt en de stad in het nauw drijft.
8 Zoals de droom van iemand die honger heeft:
hij droomt over eten, maar is bij het ontwaken nog hongerig;
of van iemand die dorst lijdt en droomt dat hij drinkt,
maar uitgeput ontwaakt en nog steeds dorstig is –
zo zal het ook de volken vergaan,
de menigte die optrekt tegen de Sion.

9 Jullie staan daar verdwaasd, alsof jullie blind zijn.
Wees maar verdwaasd en wees maar blind.
Jullie zijn dronken, maar niet van de wijn,
jullie waggelen, maar niet door de drank.
10 Want een geest van diepe slaap
heeft de HEER over jullie uitgestort:
Hij heeft jullie ogen – de profeten – gesloten
en jullie hoofden – de zieners – toegedekt.
11 Het visioen van dit alles is voor jullie als de tekst van een verzegeld boek, dat aan iemand die kan lezen wordt voorgelegd met de vraag: ‘Lees dit eens,’ waarop hij antwoordt: ‘Dat gaat niet, het is verzegeld.’ 12 Of als het wordt voorgelegd aan iemand die niet lezen kan: ‘Lees dit eens,’ dan zal hij zeggen: ‘Ik kan niet lezen.’
13 De Heer zegt:
Omdat dit volk Mij naar de mond praat,
Mij slechts met de lippen dient,
terwijl hun hart ver bij Mij vandaan is;
omdat hun ontzag voor Mij louter plicht is,
slechts aangeleerd en door mensen opgelegd –
14 daarom zal Ik opnieuw wonderen verrichten voor dit volk,
indrukwekkende wonderen en grootse daden.
De wijsheid van wijzen zal teloorgaan,
het verstand van verstandigen houdt zich verborgen.
15 Wee degenen die hun plannen
diep verborgen houden voor de HEER;
die alles doen in duisternis en zeggen:
‘Wie ziet ons? Wie weet wat wij doen?’
16 Jullie draaien de zaken om!
Is de klei soms meer dan de pottenbakker?
Kan het maaksel over zijn maker zeggen:
‘Hij heeft mij niet gemaakt’?
Of het aardewerk over de pottenbakker:
‘Hij brengt er weinig van terecht’?

17 Nog slechts een korte tijd,
dan zal de Libanon weer een boomgaard worden,
een boomgaard die is als een woud.
18 Op die dag zullen doven kunnen horen
hoe uit een boek wordt voorgelezen,
en blinden zullen met eigen ogen zien,
bevrijd van donkerte en duisternis.
19 Verdrukten zullen weer vreugde vinden in de HEER,
zwakken juichen om de Heilige van Israël.
20 Want het is gedaan met de geweldenaar,
voorbij met de spotter.
Ieder die op onrecht zint, zal vergaan:
21 wie een ander vals beschuldigt,
wie de rechters in de poort wil verstrikken,
wie het recht van de rechtvaardige schendt
met loze beweringen.
22 Daarom – dit zegt de HEER,
die Abraham bevrijd heeft,
over de nakomelingen van Jakob:
Jakob zal niet meer te schande staan,
zijn gezicht niet meer van schaamte verbleken.
23 Want wanneer zijn kinderen zien
wat Ik in hun midden heb verricht,
zullen zij mijn naam heiligen,
de heiligheid erkennen van de Heilige van Jakob
en ontzag hebben voor de God van Israël.
24 Wie verward was, zal inzicht verwerven,
wie klaagde, laat zich onderrichten.