Judas verslaat omringende volken
1 Toen de omringende volken hoorden dat het altaar herbouwd was en het heiligdom in de oude staat was teruggebracht, werden ze woedend. 2 Ze besloten om de nakomelingen van Jakob die in hun midden woonden uit te roeien, en begonnen dood en verderf te zaaien onder het volk. 3 Judas trok op tegen de nakomelingen van Esau in Idumea, omdat ze een blokkade tegen de Israëlieten hadden opgeworpen, en viel Akrabattene aan. Hij bracht hun een zware nederlaag toe, dwong hen op de knieën en plunderde de stad. 4 Hij rekende af met de Beonieten, die een valstrik en een struikelblok voor de Israëlieten geworden waren, doordat ze hen vanuit hinderlagen langs de wegen overvielen. 5 Hij sloot hen op in hun torens, belegerde die, riep een banvloek over hen uit en stak de torens met iedereen erin in brand. 6 Daarna stak hij het water over om de Ammonieten aan te vallen. Hij vond een sterke en grote strijdmacht tegenover zich, aangevoerd door Timoteüs. 7 Na vele gevechten wist hij hun macht uiteindelijk te breken en kon hij hen verslaan. 8 Nadat hij Jazer met de omliggende dorpen veroverd had, keerde hij terug naar Judea.
9 De volken in Gilead bundelden hun krachten om de Israëlieten die in hun gebied woonden te vernietigen. Die namen de wijk naar de vesting van Datema 10 en stuurden van daaruit de volgende brief naar Judas en zijn broers:
‘De volken om ons heen hebben hun krachten gebundeld om ons te vernietigen. 11 Ze staan op het punt om de vesting waar wij onze toevlucht hebben gezocht te veroveren; Timoteüs is de aanvoerder van hun troepen. 12 Kom daarom meteen en red ons, want velen van ons zijn al gesneuveld. 13 In het gebied van Tobia zijn al onze broeders, ongeveer duizend man, gedood, hun vrouwen en kinderen zijn gevangengenomen en hun bezittingen buitgemaakt.’
14 Judas en zijn mannen hadden de brief nog niet uitgelezen of er kwamen boden uit Galilea. Zij hadden hun kleren gescheurd en brachten het volgende bericht over: 15 ‘Ptolemaïs, Tyrus, Sidon en heel het heidense Galilea hebben hun krachten gebundeld om ons volledig uit te roeien!’ 16 Toen ze dit hoorden, riepen ze een grote vergadering bijeen om te beraadslagen wat ze voor hun verdrukte en belaagde broeders konden doen. 17 Judas zei tegen zijn broer Simon: ‘Neem zo veel mannen mee als je nodig hebt en bevrijd je broeders in Galilea. Ik zal met onze broer Jonatan naar Gilead gaan.’ 18 Josefus, de zoon van Zacharias, en Azarias, een leider van het volk, liet hij samen met de rest van het leger achter om Judea te beschermen. 19 Hij droeg hun op: ‘Het volk staat onder jullie bevel. Maar begin geen oorlog met de vijand voordat wij zijn teruggekeerd.’ 20 Simon kreeg drieduizend man toegewezen voor zijn tocht naar Galilea, en Judas kreeg achtduizend man voor de veldtocht naar Gilead.
21 Simon trok dus op naar Galilea. Na vele gevechten wist hij de macht van de vreemde volken te breken. 22 Hij achtervolgde ze tot aan de poort van Ptolemaïs. Aan de kant van de vijand sneuvelden ongeveer drieduizend mannen; hun bezittingen maakte hij buit. 23 Hij bevrijdde de Joden uit Galilea en Arbatta met hun vrouwen en kinderen en bracht hen met alles wat ze bezaten onder luid gejuich naar Judea. 24 Intussen waren Judas Makkabeüs en zijn broer Jonatan de Jordaan overgestoken en drie dagen door de woestijn getrokken. 25 Daar stuitten ze op een groep Nabateeërs die hun vriendelijk tegemoet traden en vertelden in welke omstandigheden de Joden in Gilead verkeerden: 26 ‘Velen van hen zijn ingesloten in de grote vestingsteden Bosorra, Bosor, Alema, Chasfo, Maked en Karnaïn, 27 en ook in andere steden in Gilead zitten Joden ingesloten. Er worden voorbereidingen getroffen om deze vestingen morgen aan te vallen en in te nemen en de Joden allemaal diezelfde dag nog te vernietigen.’ 28 Meteen maakte Judas met zijn leger rechtsomkeert en trok dwars door de woestijn naar Bosorra. Hij veroverde de stad, doodde alle mannen, plunderde de huizen en stak de stad in brand. 29 ’s Nachts vertrok hij van daar en reisde naar de vesting van Datema. 30 Vroeg in de ochtend zagen ze een enorme menigte die de aanval opende en met ladders en stormtorens de vesting probeerde te veroveren. 31 Judas begreep dat de strijd begonnen was. Uit de stad steeg luid geschreeuw en geroep ten hemel en er klonk trompetgeschal. 32 Hij riep zijn mannen toe: ‘Strijd vandaag voor onze broeders!’ 33 En in drie afdelingen vielen zij, onder trompetgeschal en het uitroepen van gebeden, de vijand in de rug aan. 34 Zodra de strijders van Timoteüs in de gaten kregen dat ze met de Makkabeeër van doen hadden, sloegen ze op de vlucht. Judas bracht hun een zware nederlaag toe; er sneuvelden die dag ongeveer achtduizend man. 35 Daarna boog Judas af naar Maäfa. Hij deed een aanval op de stad, nam haar in en doodde alle mannelijke inwoners. Hij plunderde de stad en stak haar in brand. 36 Van daar trok hij verder en veroverde Chasfo, Maked, Bosor en de overige steden van Gilead. 37 Na deze gebeurtenissen bracht Timoteüs een ander leger op de been en sloeg hij zijn kamp op tegenover Rafon, aan de overzijde van de wadi. 38 Judas zond verkenners uit om het kamp te bespieden. Zij meldden hem het volgende: ‘Hij beschikt over een reusachtige legermacht, want alle volken uit de omtrek hebben zich bij hem aangesloten, 39 en hij heeft ook nog Arabische hulptroepen gehuurd. Zij hebben hun kamp opgeslagen aan de overkant en staan klaar om u aan te vallen.’ Judas trok op, de strijd tegemoet. 40 Toen hij met zijn leger de wadi naderde, die vol water stond, zei Timoteüs tegen zijn legeraanvoerders: ‘Wanneer hij als eerste oversteekt kunnen we niets tegen hem beginnen, dan zal hij zeker sterker zijn dan wij. 41 Maar als hij laf is en aan de overkant blijft, dan steken wij over en zijn wij sterker dan hij.’ 42 Bij de wadi aangekomen stelde Judas soldaat-schrijvers aan de oever op en gaf hun dit bevel: ‘Zorg ervoor dat niemand in het kamp achterblijft en dat iedereen zich in de strijd werpt.’ 43 Judas stak als eerste over en alle manschappen volgden hem. De heidenen werden vernietigend verslagen, ze gooiden hun wapens weg en vluchtten naar het heiligdom van Karnaïn. 44 Maar de Joden veroverden de stad en staken het heiligdom met iedereen erin in brand. Zo werd Karnaïn verslagen en niemand daar kon Judas nog weerstand bieden.
45 Judas bracht alle Israëlieten bijeen die in Gilead woonden, van jong tot oud, met hun vrouwen, kinderen en hun bezittingen, een enorme mensenmenigte, om op weg te gaan naar Judea. 46 Ze trokken tot aan Efron, een grote, zwaar versterkte stad die op hun weg lag. Het was niet mogelijk links of rechts om de stad heen te trekken, ze moesten er dwars doorheen. 47 De inwoners van de stad sloten de weg voor hen af en blokkeerden de poorten met stenen. 48 Judas zond boden naar hen toe met een vreedzame boodschap: ‘Laat ons door jullie gebied trekken om naar ons land te gaan. Niemand zal jullie kwaad doen, we willen alleen te voet door de stad trekken.’ Maar ze openden de poorten niet. 49 Toen liet Judas in het legerkamp omroepen dat iedereen op de plaats waar hij was zijn stelling moest innemen. 50 De mannen stelden zich op en bestookten de stad de hele dag en de hele nacht, totdat ze haar in handen hadden. 51 Judas doodde alle mannen, maakte de stad met de grond gelijk en trok met de buit over de lijken heen door de stad. 52 Hij stak de Jordaan over naar de grote vlakte bij Bet-San. 53 Hij zorgde ervoor dat de achterblijvers niet verder achteropraakten en sprak het volk gedurende de hele weg moed in, totdat ze Judea bereikten. 54 Daar bestegen ze vol blijdschap en vreugde de Sion en ze brachten er brandoffers, omdat ze niemand hadden verloren en iedereen veilig was teruggekeerd.
55 In de tijd dat Judas en Jonatan in Gilead waren en hun broer Simon in Galilea, in de buurt van Ptolemaïs, 56 hoorden de legeraanvoerders Josefus, de zoon van Zacharias, en Azarias van hun heldendaden en de veldslagen die ze hadden geleverd. 57 Ze zeiden tegen elkaar: ‘Laten wij ook proberen beroemd te worden en optrekken tegen de volken om ons heen.’ 58 En ze gaven hun leger bevel op te trekken naar Jamnia. 59 Maar Gorgias en zijn mannen kwamen hun vanuit de stad tegemoet om strijd te leveren. 60 Josefus en Azarias werden op de vlucht gejaagd en tot aan de grens van Judea achtervolgd. Er vielen die dag ongeveer tweeduizend Israëlieten. 61 Deze zware tegenslag trof het volk, doordat de legerleiders niet naar Judas en zijn broers geluisterd hadden maar gemeend hadden heldendaden te moeten verrichten. 62 Bovendien behoorden ze niet tot het geslacht mannen aan wie het gegeven was Israël te redden.
63 De heldhaftige Judas en zijn broers werden geëerd in heel Israël en door alle volken bij wie hun naam bekend werd. 64 Van alle kanten kwam men hun eer bewijzen. 65 Judas en zijn broers trokken opnieuw naar het zuiden om slag te leveren met de nakomelingen van Esau. Hij veroverde Hebron en de omliggende dorpen, haalde de vestingmuren neer en stak de torens rond de stad in brand. 66 Hij brak op om naar het land van de Filistijnen te gaan en trok door Maresa. 67 Die dag sneuvelden er priesters die heldendaden wilden verrichten en ondoordacht ten strijde waren getrokken. 68 Vervolgens boog Judas af naar Azotus in het land van de Filistijnen. Hij haalde hun altaren neer, stak hun godenbeelden in brand, plunderde hun steden en keerde terug naar Judea.
Judas verslaat omringende volken
1 Toen de omringende volken hoorden dat het altaar herbouwd was en het heiligdom in de oude staat was teruggebracht, werden ze woedend. 2 Ze besloten om de nakomelingen van Jakob die in hun midden woonden uit te roeien, en begonnen dood en verderf te zaaien onder het volk. 3 Judas trok op tegen de nakomelingen van Esau in Idumea, omdat ze een blokkade tegen de Israëlieten hadden opgeworpen, en viel Akrabattene aan. Hij bracht hun een zware nederlaag toe, dwong hen op de knieën en plunderde de stad. 4 Hij rekende af met de Beonieten, die een valstrik en een struikelblok voor de Israëlieten geworden waren, doordat ze hen vanuit hinderlagen langs de wegen overvielen. 5 Hij sloot hen op in hun torens, belegerde die, riep een banvloek over hen uit en stak de torens met iedereen erin in brand. 6 Daarna stak hij het water over om de Ammonieten aan te vallen. Hij vond een sterke en grote strijdmacht tegenover zich, aangevoerd door Timoteüs. 7 Na vele gevechten wist hij hun macht uiteindelijk te breken en kon hij hen verslaan. 8 Nadat hij Jazer met de omliggende dorpen veroverd had, keerde hij terug naar Judea.
9 De volken in Gilead bundelden hun krachten om de Israëlieten die in hun gebied woonden te vernietigen. Die namen de wijk naar de vesting van Datema 10 en stuurden van daaruit de volgende brief naar Judas en zijn broers:
‘De volken om ons heen hebben hun krachten gebundeld om ons te vernietigen. 11 Ze staan op het punt om de vesting waar wij onze toevlucht hebben gezocht te veroveren; Timoteüs is de aanvoerder van hun troepen. 12 Kom daarom meteen en red ons, want velen van ons zijn al gesneuveld. 13 In het gebied van Tobia zijn al onze broeders, ongeveer duizend man, gedood, hun vrouwen en kinderen zijn gevangengenomen en hun bezittingen buitgemaakt.’
14 Judas en zijn mannen hadden de brief nog niet uitgelezen of er kwamen boden uit Galilea. Zij hadden hun kleren gescheurd en brachten het volgende bericht over: 15 ‘Ptolemaïs, Tyrus, Sidon en heel het heidense Galilea hebben hun krachten gebundeld om ons volledig uit te roeien!’ 16 Toen ze dit hoorden, riepen ze een grote vergadering bijeen om te beraadslagen wat ze voor hun verdrukte en belaagde broeders konden doen. 17 Judas zei tegen zijn broer Simon: ‘Neem zo veel mannen mee als je nodig hebt en bevrijd je broeders in Galilea. Ik zal met onze broer Jonatan naar Gilead gaan.’ 18 Josefus, de zoon van Zacharias, en Azarias, een leider van het volk, liet hij samen met de rest van het leger achter om Judea te beschermen. 19 Hij droeg hun op: ‘Het volk staat onder jullie bevel. Maar begin geen oorlog met de vijand voordat wij zijn teruggekeerd.’ 20 Simon kreeg drieduizend man toegewezen voor zijn tocht naar Galilea, en Judas kreeg achtduizend man voor de veldtocht naar Gilead.
21 Simon trok dus op naar Galilea. Na vele gevechten wist hij de macht van de vreemde volken te breken. 22 Hij achtervolgde ze tot aan de poort van Ptolemaïs. Aan de kant van de vijand sneuvelden ongeveer drieduizend mannen; hun bezittingen maakte hij buit. 23 Hij bevrijdde de Joden uit Galilea en Arbatta met hun vrouwen en kinderen en bracht hen met alles wat ze bezaten onder luid gejuich naar Judea. 24 Intussen waren Judas Makkabeüs en zijn broer Jonatan de Jordaan overgestoken en drie dagen door de woestijn getrokken. 25 Daar stuitten ze op een groep Nabateeërs die hun vriendelijk tegemoet traden en vertelden in welke omstandigheden de Joden in Gilead verkeerden: 26 ‘Velen van hen zijn ingesloten in de grote vestingsteden Bosorra, Bosor, Alema, Chasfo, Maked en Karnaïn, 27 en ook in andere steden in Gilead zitten Joden ingesloten. Er worden voorbereidingen getroffen om deze vestingen morgen aan te vallen en in te nemen en de Joden allemaal diezelfde dag nog te vernietigen.’ 28 Meteen maakte Judas met zijn leger rechtsomkeert en trok dwars door de woestijn naar Bosorra. Hij veroverde de stad, doodde alle mannen, plunderde de huizen en stak de stad in brand. 29 ’s Nachts vertrok hij van daar en reisde naar de vesting van Datema. 30 Vroeg in de ochtend zagen ze een enorme menigte die de aanval opende en met ladders en stormtorens de vesting probeerde te veroveren. 31 Judas begreep dat de strijd begonnen was. Uit de stad steeg luid geschreeuw en geroep ten hemel en er klonk trompetgeschal. 32 Hij riep zijn mannen toe: ‘Strijd vandaag voor onze broeders!’ 33 En in drie afdelingen vielen zij, onder trompetgeschal en het uitroepen van gebeden, de vijand in de rug aan. 34 Zodra de strijders van Timoteüs in de gaten kregen dat ze met de Makkabeeër van doen hadden, sloegen ze op de vlucht. Judas bracht hun een zware nederlaag toe; er sneuvelden die dag ongeveer achtduizend man. 35 Daarna boog Judas af naar Maäfa. Hij deed een aanval op de stad, nam haar in en doodde alle mannelijke inwoners. Hij plunderde de stad en stak haar in brand. 36 Van daar trok hij verder en veroverde Chasfo, Maked, Bosor en de overige steden van Gilead. 37 Na deze gebeurtenissen bracht Timoteüs een ander leger op de been en sloeg hij zijn kamp op tegenover Rafon, aan de overzijde van de wadi. 38 Judas zond verkenners uit om het kamp te bespieden. Zij meldden hem het volgende: ‘Hij beschikt over een reusachtige legermacht, want alle volken uit de omtrek hebben zich bij hem aangesloten, 39 en hij heeft ook nog Arabische hulptroepen gehuurd. Zij hebben hun kamp opgeslagen aan de overkant en staan klaar om u aan te vallen.’ Judas trok op, de strijd tegemoet. 40 Toen hij met zijn leger de wadi naderde, die vol water stond, zei Timoteüs tegen zijn legeraanvoerders: ‘Wanneer hij als eerste oversteekt kunnen we niets tegen hem beginnen, dan zal hij zeker sterker zijn dan wij. 41 Maar als hij laf is en aan de overkant blijft, dan steken wij over en zijn wij sterker dan hij.’ 42 Bij de wadi aangekomen stelde Judas soldaat-schrijvers aan de oever op en gaf hun dit bevel: ‘Zorg ervoor dat niemand in het kamp achterblijft en dat iedereen zich in de strijd werpt.’ 43 Judas stak als eerste over en alle manschappen volgden hem. De heidenen werden vernietigend verslagen, ze gooiden hun wapens weg en vluchtten naar het heiligdom van Karnaïn. 44 Maar de Joden veroverden de stad en staken het heiligdom met iedereen erin in brand. Zo werd Karnaïn verslagen en niemand daar kon Judas nog weerstand bieden.
45 Judas bracht alle Israëlieten bijeen die in Gilead woonden, van jong tot oud, met hun vrouwen, kinderen en hun bezittingen, een enorme mensenmenigte, om op weg te gaan naar Judea. 46 Ze trokken tot aan Efron, een grote, zwaar versterkte stad die op hun weg lag. Het was niet mogelijk links of rechts om de stad heen te trekken, ze moesten er dwars doorheen. 47 De inwoners van de stad sloten de weg voor hen af en blokkeerden de poorten met stenen. 48 Judas zond boden naar hen toe met een vreedzame boodschap: ‘Laat ons door jullie gebied trekken om naar ons land te gaan. Niemand zal jullie kwaad doen, we willen alleen te voet door de stad trekken.’ Maar ze openden de poorten niet. 49 Toen liet Judas in het legerkamp omroepen dat iedereen op de plaats waar hij was zijn stelling moest innemen. 50 De mannen stelden zich op en bestookten de stad de hele dag en de hele nacht, totdat ze haar in handen hadden. 51 Judas doodde alle mannen, maakte de stad met de grond gelijk en trok met de buit over de lijken heen door de stad. 52 Hij stak de Jordaan over naar de grote vlakte bij Bet-San. 53 Hij zorgde ervoor dat de achterblijvers niet verder achteropraakten en sprak het volk gedurende de hele weg moed in, totdat ze Judea bereikten. 54 Daar bestegen ze vol blijdschap en vreugde de Sion en ze brachten er brandoffers, omdat ze niemand hadden verloren en iedereen veilig was teruggekeerd.
55 In de tijd dat Judas en Jonatan in Gilead waren en hun broer Simon in Galilea, in de buurt van Ptolemaïs, 56 hoorden de legeraanvoerders Josefus, de zoon van Zacharias, en Azarias van hun heldendaden en de veldslagen die ze hadden geleverd. 57 Ze zeiden tegen elkaar: ‘Laten wij ook proberen beroemd te worden en optrekken tegen de volken om ons heen.’ 58 En ze gaven hun leger bevel op te trekken naar Jamnia. 59 Maar Gorgias en zijn mannen kwamen hun vanuit de stad tegemoet om strijd te leveren. 60 Josefus en Azarias werden op de vlucht gejaagd en tot aan de grens van Judea achtervolgd. Er vielen die dag ongeveer tweeduizend Israëlieten. 61 Deze zware tegenslag trof het volk, doordat de legerleiders niet naar Judas en zijn broers geluisterd hadden maar gemeend hadden heldendaden te moeten verrichten. 62 Bovendien behoorden ze niet tot het geslacht mannen aan wie het gegeven was Israël te redden.
63 De heldhaftige Judas en zijn broers werden geëerd in heel Israël en door alle volken bij wie hun naam bekend werd. 64 Van alle kanten kwam men hun eer bewijzen. 65 Judas en zijn broers trokken opnieuw naar het zuiden om slag te leveren met de nakomelingen van Esau. Hij veroverde Hebron en de omliggende dorpen, haalde de vestingmuren neer en stak de torens rond de stad in brand. 66 Hij brak op om naar het land van de Filistijnen te gaan en trok door Maresa. 67 Die dag sneuvelden er priesters die heldendaden wilden verrichten en ondoordacht ten strijde waren getrokken. 68 Vervolgens boog Judas af naar Azotus in het land van de Filistijnen. Hij haalde hun altaren neer, stak hun godenbeelden in brand, plunderde hun steden en keerde terug naar Judea.