Bezoek van Ester aan Artaxerxes
1 Toen de derde dag aangebroken was, beëindigde Ester haar gebeden. Ze legde haar rouwkleed af en hulde zich in haar staatsiegewaad. 2 Op haar mooist gekleed en getooid ging ze op weg, na de alziende God, de redder, te hebben aangeroepen. Ze nam twee van haar kameniersters mee; 3 op de ene leunde ze, zoals elegante dames doen, 4 de andere liep achter haar en droeg de sleep van haar gewaad. 5 Ze was mooier dan ooit, er lag een blos over haar gezicht en ze zag er opgetogen uit, als iemand die zich bemind weet, maar haar hart beefde, ze was door angst bevangen.
6 Ze ging alle deuren door, en toen stond ze voor de koning. Gekleed in zijn staatsiegewaden en getooid met gouden sieraden en kostbare edelstenen zat hij op zijn koninklijke troon. Hij was vreeswekkend, 7 hij straalde macht en majesteit uit. Ziedend van woede keek hij op. De koningin wankelde en trok wit weg, en haar hoofd zonk neer op de schouder van de kamenierster die naast haar liep. 8 Toen stemde God de koning mild. Verontrust sprong hij op van zijn troon, nam de koningin in zijn armen, hield haar vast tot ze weer kon staan en sprak haar vriendelijk en bemoedigend toe. 9 ‘Wat is er, Ester?’ zei hij. ‘Ik ben toch als een broer voor je? Wees maar gerust: 10 je hoeft niet te sterven, mijn voorschrift geldt alleen voor het volk. 11 Kom toch dichterbij.’ 12 Hij pakte de gouden scepter en raakte daarmee haar hals aan. Daarna kuste hij haar en zei: ‘Zeg maar wat je wilt.’ 13 Ze antwoordde: ‘Heer, u leek wel een engel van God! Ik werd overweldigd door ontzag voor uw majesteit. 14 U bent zo eerbiedwaardig, heer, en uw gelaat is zo vriendelijk.’ 15-16 Maar nog terwijl ze sprak, zakte ze tot ontzetting van de koning weer ineen. Heel zijn hofhouding sprak haar bemoedigend toe.
5
17 ‘Wat wil je, Ester?’ vroeg de koning. ‘Wat is je wens? Al was het de helft van mijn rijk, je zult het krijgen.’ 18 Ester antwoordde: ‘Het is vandaag een bijzondere dag voor mij. Als het de koning goeddunkt, laat hij dan samen met Haman naar het feestmaal komen dat ik vandaag zal bereiden.’ 19 Daarop gaf de koning bevel om Haman zo snel mogelijk te laten komen. ‘We zullen doen,’ zei hij, ‘wat Ester verzoekt.’
Feestelijke ontvangst bij Ester
Zo begaven beiden zich naar Ester, naar het feestmaal waarover ze had gesproken. 20 Terwijl ze aan het drinken waren, vroeg de koning: ‘Wat is er, koningin Ester? Wat je ook wenst, je zult het krijgen.’ 21 Ester antwoordde: ‘Wat ik wil vragen, wat ik wens ... 22 Als de koning mij goedgezind is, laat de koning dan morgen nogmaals komen met Haman: ook morgen zal ik een feestmaal bereiden.’
23 Haman verliet de koning goedgehumeurd, hij was overgelukkig. Maar zodra hij de Jood Mordechai in de hof zag werd hij razend. 24 Thuisgekomen liet hij zijn vrienden en Zosara, zijn vrouw, bij zich komen. 25 Hij wees hun op zijn rijkdom en op de eerbewijzen waarmee de koning hem had overladen door hem de hoogste positie in het koninkrijk te geven en hem het bestuur van het rijk toe te vertrouwen. 26 ‘En,’ zei Haman, ‘de koningin had voor het feestmaal behalve de koning niemand anders dan mij uitgenodigd. En ook voor morgen ben ik gevraagd. 27 Maar dit doet mij allemaal geen plezier zolang ik Mordechai, die Jood, in de hof zie.’ 28 Zijn vrouw Zosara en zijn vrienden zeiden toen tegen hem: ‘Laat een houten paal van vijftig el hoog maken en zeg morgenochtend tegen de koning dat Mordechai daaraan moet worden gehangen. Dan kun je daarna goedgehumeurd met de koning aan tafel gaan.’ Dat voorstel beviel Haman, en de paal werd klaargezet.
Bezoek van Ester aan Artaxerxes
1 Toen de derde dag aangebroken was, beëindigde Ester haar gebeden. Ze legde haar rouwkleed af en hulde zich in haar staatsiegewaad. 2 Op haar mooist gekleed en getooid ging ze op weg, na de alziende God, de redder, te hebben aangeroepen. Ze nam twee van haar kameniersters mee; 3 op de ene leunde ze, zoals elegante dames doen, 4 de andere liep achter haar en droeg de sleep van haar gewaad. 5 Ze was mooier dan ooit, er lag een blos over haar gezicht en ze zag er opgetogen uit, als iemand die zich bemind weet, maar haar hart beefde, ze was door angst bevangen.
6 Ze ging alle deuren door, en toen stond ze voor de koning. Gekleed in zijn staatsiegewaden en getooid met gouden sieraden en kostbare edelstenen zat hij op zijn koninklijke troon. Hij was vreeswekkend, 7 hij straalde macht en majesteit uit. Ziedend van woede keek hij op. De koningin wankelde en trok wit weg, en haar hoofd zonk neer op de schouder van de kamenierster die naast haar liep. 8 Toen stemde God de koning mild. Verontrust sprong hij op van zijn troon, nam de koningin in zijn armen, hield haar vast tot ze weer kon staan en sprak haar vriendelijk en bemoedigend toe. 9 ‘Wat is er, Ester?’ zei hij. ‘Ik ben toch als een broer voor je? Wees maar gerust: 10 je hoeft niet te sterven, mijn voorschrift geldt alleen voor het volk. 11 Kom toch dichterbij.’ 12 Hij pakte de gouden scepter en raakte daarmee haar hals aan. Daarna kuste hij haar en zei: ‘Zeg maar wat je wilt.’ 13 Ze antwoordde: ‘Heer, u leek wel een engel van God! Ik werd overweldigd door ontzag voor uw majesteit. 14 U bent zo eerbiedwaardig, heer, en uw gelaat is zo vriendelijk.’ 15-16 Maar nog terwijl ze sprak, zakte ze tot ontzetting van de koning weer ineen. Heel zijn hofhouding sprak haar bemoedigend toe.
5
17 ‘Wat wil je, Ester?’ vroeg de koning. ‘Wat is je wens? Al was het de helft van mijn rijk, je zult het krijgen.’ 18 Ester antwoordde: ‘Het is vandaag een bijzondere dag voor mij. Als het de koning goeddunkt, laat hij dan samen met Haman naar het feestmaal komen dat ik vandaag zal bereiden.’ 19 Daarop gaf de koning bevel om Haman zo snel mogelijk te laten komen. ‘We zullen doen,’ zei hij, ‘wat Ester verzoekt.’
Feestelijke ontvangst bij Ester
Zo begaven beiden zich naar Ester, naar het feestmaal waarover ze had gesproken. 20 Terwijl ze aan het drinken waren, vroeg de koning: ‘Wat is er, koningin Ester? Wat je ook wenst, je zult het krijgen.’ 21 Ester antwoordde: ‘Wat ik wil vragen, wat ik wens ... 22 Als de koning mij goedgezind is, laat de koning dan morgen nogmaals komen met Haman: ook morgen zal ik een feestmaal bereiden.’
23 Haman verliet de koning goedgehumeurd, hij was overgelukkig. Maar zodra hij de Jood Mordechai in de hof zag werd hij razend. 24 Thuisgekomen liet hij zijn vrienden en Zosara, zijn vrouw, bij zich komen. 25 Hij wees hun op zijn rijkdom en op de eerbewijzen waarmee de koning hem had overladen door hem de hoogste positie in het koninkrijk te geven en hem het bestuur van het rijk toe te vertrouwen. 26 ‘En,’ zei Haman, ‘de koningin had voor het feestmaal behalve de koning niemand anders dan mij uitgenodigd. En ook voor morgen ben ik gevraagd. 27 Maar dit doet mij allemaal geen plezier zolang ik Mordechai, die Jood, in de hof zie.’ 28 Zijn vrouw Zosara en zijn vrienden zeiden toen tegen hem: ‘Laat een houten paal van vijftig el hoog maken en zeg morgenochtend tegen de koning dat Mordechai daaraan moet worden gehangen. Dan kun je daarna goedgehumeurd met de koning aan tafel gaan.’ Dat voorstel beviel Haman, en de paal werd klaargezet.