leesplan woorden van jezus website
1 Werkelijk, Ik verzeker u, wie de schaapskooi niet binnengaat door de deur maar ergens anders naar binnen klimt, is een dief of een rover. 2 Wie door de deur naar binnen gaat, is de herder van de schapen. 3 Voor hem doet de bewaker open. De schapen luisteren naar zijn stem, hij roept zijn eigen schapen bij hun naam en leidt ze naar buiten. 4 Wanneer hij al zijn schapen naar buiten gebracht heeft, loopt hij voor ze uit en de schapen volgen hem omdat ze zijn stem kennen. 5 Iemand anders volgen ze niet, ze lopen juist van hem weg omdat ze de stem van een vreemde niet kennen.’
blog-afbeeldingen-1
admin-ajax (1)
snackblog-doet-mij-leven
6 Jezus vertelde hun deze gelijkenis, maar ze begrepen niet wat Hij bedoelde. 7 Daarom vervolgde Hij: ‘Werkelijk, Ik verzeker u, Ik ben de deur voor de schapen. 8 Zij die vóór Mij kwamen waren allemaal dieven en rovers, maar naar hen hebben de schapen niet geluisterd. 9 Ik ben de deur: wanneer iemand door Mij binnenkomt zal hij gered worden; hij zal in en uit lopen, en hij zal weidegrond vinden. 10 Een dief komt alleen om te roven, te slachten en te vernietigen, maar Ik ben gekomen om hun het leven te geven in al zijn volheid.
11 Ik ben de goede herder. Een goede herder is bereid zijn leven te geven voor de schapen. 12 Een ingehuurde knecht, iemand die geen herder is en niet de eigenaar van de schapen, laat de schapen in de steek en slaat op de vlucht zodra hij een wolf ziet aankomen. De wolf valt de kudde aan en jaagt de schapen uiteen; 13 de man is maar ingehuurd en de schapen kunnen hem niets schelen. 14 Ik ben de goede herder. Ik ken mijn schapen en mijn schapen kennen Mij, 15 zoals de Vader Mij kent en Ik de Vader ken. Ik geef mijn leven voor de schapen. 16 Maar Ik heb ook nog andere schapen, die niet uit deze schaapskooi komen. Ook die moet Ik hoeden, ook zij zullen naar mijn stem luisteren: dan zal er één kudde zijn, met één herder. 17 De Vader heeft Mij lief omdat Ik mijn leven geef, om het ook weer terug te nemen. 18 Niemand neemt mijn leven, Ik geef het zelf. Ik heb de macht om het te geven en om het weer terug te nemen – dat is de opdracht die Ik van mijn Vader heb gekregen.’
19 Opnieuw ontstond er verdeeldheid onder de Joden om wat Hij zei. 20 Veel mensen zeiden: ‘Hij is bezeten, Hij is gek. Waarom luisteren jullie nog naar Hem?’ 21 Maar anderen zeiden: ‘Dit zijn niet de woorden van iemand die bezeten is. Een demon kan de ogen van blinden toch niet openen?’
Geloof en ongeloof
22 In Jeruzalem werd het feest van de Tempelwijding gevierd; het was winter. 23 Jezus liep in de tempel, in de zuilengang van Salomo. 24 Daar kwamen de Joden om Hem heen staan, en ze vroegen Hem: ‘Hoe lang houdt U ons nog in het onzekere? Als U de messias bent, zeg het ons dan ronduit.’ 25 Jezus antwoordde: ‘Dat heb Ik u al gezegd, maar u gelooft het niet. Wat Ik in naam van mijn Vader doe getuigt over Mij, 26 maar u wilt Me niet geloven, omdat u niet bij mijn schapen hoort. 27 Mijn schapen luisteren naar mijn stem, Ik ken ze en zij volgen Mij. 28 Ik geef ze eeuwig leven: ze zullen nooit verloren gaan en niemand zal ze uit mijn hand roven. 29 Wat mijn Vader Mij gegeven heeft gaat alles te boven, niemand kan het uit de hand van mijn Vader roven, 30 en de Vader en Ik zijn één.’
31 Toen de Joden weer stenen opraapten omdat ze Hem wilden stenigen, 32 zei Jezus: ‘Ik heb door de Vader veel goeds voor u gedaan; om welke goede daad wilt u Me stenigen?’ 33 ‘Voor een goede daad zullen we U niet stenigen,’ antwoordden ze, ‘maar wel voor godslastering: U bent een mens, maar U beweert dat U God bent!’ 34 Jezus zei: ‘Staat er in uw wet niet geschreven: “Ik heb gezegd: ‘U bent goden’”? 35 De Schrift blijft altijd van kracht; als mensen tot wie God spreekt goden genoemd worden, 36 hoe kunt u Mij, door de Vader geheiligd en naar de wereld gezonden, dan beschuldigen van godslastering wanneer Ik zeg dat Ik Gods Zoon ben? 37 Als wat Ik doe niet van mijn Vader komt, geloof Me dan niet, 38 maar als dat wel het geval is en toch gelooft u Mij niet, geloof dan tenminste wat Ik doe. Dan zult u begrijpen dat de Vader in Mij is en dat Ik in de Vader ben.’ 39 En weer wilden ze Hem grijpen, maar Hij ontsnapte.
40 Hij ging terug naar de overkant van de Jordaan, naar de plaats waar Johannes eerder gedoopt had. Daar bleef Hij. 41 Veel mensen kwamen naar Hem toe; ze zeiden: ‘Johannes heeft weliswaar geen tekenen verricht, maar alles wat hij over deze man gezegd heeft is waar.’ 42 En velen kwamen daar tot geloof in Hem.
1 Werkelijk, Ik verzeker u, wie de schaapskooi niet binnengaat door de deur maar ergens anders naar binnen klimt, is een dief of een rover. 2 Wie door de deur naar binnen gaat, is de herder van de schapen. 3 Voor hem doet de bewaker open. De schapen luisteren naar zijn stem, hij roept zijn eigen schapen bij hun naam en leidt ze naar buiten. 4 Wanneer hij al zijn schapen naar buiten gebracht heeft, loopt hij voor ze uit en de schapen volgen hem omdat ze zijn stem kennen. 5 Iemand anders volgen ze niet, ze lopen juist van hem weg omdat ze de stem van een vreemde niet kennen.’
6 Jezus vertelde hun deze gelijkenis, maar ze begrepen niet wat Hij bedoelde. 7 Daarom vervolgde Hij: ‘Werkelijk, Ik verzeker u, Ik ben de deur voor de schapen. 8 Zij die vóór Mij kwamen waren allemaal dieven en rovers, maar naar hen hebben de schapen niet geluisterd. 9 Ik ben de deur: wanneer iemand door Mij binnenkomt zal hij gered worden; hij zal in en uit lopen, en hij zal weidegrond vinden. 10 Een dief komt alleen om te roven, te slachten en te vernietigen, maar Ik ben gekomen om hun het leven te geven in al zijn volheid.
11 Ik ben de goede herder. Een goede herder is bereid zijn leven te geven voor de schapen. 12 Een ingehuurde knecht, iemand die geen herder is en niet de eigenaar van de schapen, laat de schapen in de steek en slaat op de vlucht zodra hij een wolf ziet aankomen. De wolf valt de kudde aan en jaagt de schapen uiteen; 13 de man is maar ingehuurd en de schapen kunnen hem niets schelen. 14 Ik ben de goede herder. Ik ken mijn schapen en mijn schapen kennen Mij, 15 zoals de Vader Mij kent en Ik de Vader ken. Ik geef mijn leven voor de schapen. 16 Maar Ik heb ook nog andere schapen, die niet uit deze schaapskooi komen. Ook die moet Ik hoeden, ook zij zullen naar mijn stem luisteren: dan zal er één kudde zijn, met één herder. 17 De Vader heeft Mij lief omdat Ik mijn leven geef, om het ook weer terug te nemen. 18 Niemand neemt mijn leven, Ik geef het zelf. Ik heb de macht om het te geven en om het weer terug te nemen – dat is de opdracht die Ik van mijn Vader heb gekregen.’
19 Opnieuw ontstond er verdeeldheid onder de Joden om wat Hij zei. 20 Veel mensen zeiden: ‘Hij is bezeten, Hij is gek. Waarom luisteren jullie nog naar Hem?’ 21 Maar anderen zeiden: ‘Dit zijn niet de woorden van iemand die bezeten is. Een demon kan de ogen van blinden toch niet openen?’
Geloof en ongeloof
22 In Jeruzalem werd het feest van de Tempelwijding gevierd; het was winter. 23 Jezus liep in de tempel, in de zuilengang van Salomo. 24 Daar kwamen de Joden om Hem heen staan, en ze vroegen Hem: ‘Hoe lang houdt U ons nog in het onzekere? Als U de messias bent, zeg het ons dan ronduit.’ 25 Jezus antwoordde: ‘Dat heb Ik u al gezegd, maar u gelooft het niet. Wat Ik in naam van mijn Vader doe getuigt over Mij, 26 maar u wilt Me niet geloven, omdat u niet bij mijn schapen hoort. 27 Mijn schapen luisteren naar mijn stem, Ik ken ze en zij volgen Mij. 28 Ik geef ze eeuwig leven: ze zullen nooit verloren gaan en niemand zal ze uit mijn hand roven. 29 Wat mijn Vader Mij gegeven heeft gaat alles te boven, niemand kan het uit de hand van mijn Vader roven, 30 en de Vader en Ik zijn één.’
31 Toen de Joden weer stenen opraapten omdat ze Hem wilden stenigen, 32 zei Jezus: ‘Ik heb door de Vader veel goeds voor u gedaan; om welke goede daad wilt u Me stenigen?’ 33 ‘Voor een goede daad zullen we U niet stenigen,’ antwoordden ze, ‘maar wel voor godslastering: U bent een mens, maar U beweert dat U God bent!’ 34 Jezus zei: ‘Staat er in uw wet niet geschreven: “Ik heb gezegd: ‘U bent goden’”? 35 De Schrift blijft altijd van kracht; als mensen tot wie God spreekt goden genoemd worden, 36 hoe kunt u Mij, door de Vader geheiligd en naar de wereld gezonden, dan beschuldigen van godslastering wanneer Ik zeg dat Ik Gods Zoon ben? 37 Als wat Ik doe niet van mijn Vader komt, geloof Me dan niet, 38 maar als dat wel het geval is en toch gelooft u Mij niet, geloof dan tenminste wat Ik doe. Dan zult u begrijpen dat de Vader in Mij is en dat Ik in de Vader ben.’ 39 En weer wilden ze Hem grijpen, maar Hij ontsnapte.
40 Hij ging terug naar de overkant van de Jordaan, naar de plaats waar Johannes eerder gedoopt had. Daar bleef Hij. 41 Veel mensen kwamen naar Hem toe; ze zeiden: ‘Johannes heeft weliswaar geen tekenen verricht, maar alles wat hij over deze man gezegd heeft is waar.’ 42 En velen kwamen daar tot geloof in Hem.