1 Wie zondigt doordat hij geen gehoor geeft aan een met een vervloeking bekrachtigde oproep om te getuigen, terwijl hij het misdrijf wel heeft gezien of ervan weet, maakt zich strafbaar. 2 Ook wie vergeet dat hij in aanraking is geweest met iets onreins, zoals het kadaver van een wild of tam dier of het kadaver van een kruipend dier, en daardoor onrein blijft, maakt zich schuldig, 3 net als iemand die vergeet dat hij in aanraking is geweest met de onreinheid van een mens, van welke aard dan ook, 4 of die vergeet dat hij een onbezonnen eed heeft gezworen, ten goede of ten kwade, of hoe dan ook. 5 De betreffende persoon moet, zodra hij zich van zijn schuld bewust wordt, openlijk uitspreken wat hij misdaan heeft 6 en de HEER hiervoor bij wijze van genoegdoening een vrouwelijk dier, een ooi of een geit, als reinigingsoffer aanbieden. De priester zal voor hem de verzoeningsrite voltrekken. 7 Wie zich geen schaap of geit kan veroorloven, moet als genoegdoening twee tortelduiven of twee jonge gewone duiven aan de HEER offeren, één als reinigingsoffer en één als brandoffer. 8 Hij moet ze naar de priester brengen, en deze brengt eerst de duif die als reinigingsoffer bedoeld is naar het altaar. De priester moet het dier achteraan bij de nek de kop afknijpen, maar hij mag die niet van het lichaam scheiden. 9 Hij sprenkelt wat bloed van het offerdier tegen de zijkant van het altaar, en de rest van het bloed laat hij aan de voet van het altaar uitlekken. Dan is het geschikt als reinigingsoffer. 10 De tweede duif moet hij als brandoffer opdragen, overeenkomstig de voorschriften. Zo voltrekt de priester voor de persoon in kwestie de verzoeningsrite voor wat hij misdaan heeft, en krijgt deze vergeving. 11 Wie zich geen twee tortelduiven of twee jonge gewone duiven kan veroorloven, moet als reinigingsoffer voor wat hij misdaan heeft een tiende efa tarwebloem aanbieden. Er mag geen olie over worden gegoten en er mag geen wierook op worden gelegd, het is immers een reinigingsoffer. 12 De bloem wordt naar de priester gebracht, en deze neemt een handvol ervan als teken voor de hele offergave en verbrandt dit samen met de andere offergaven voor de HEER op het altaar. Dan is de gave geschikt als reinigingsoffer. 13 Zo voltrekt de priester voor de persoon in kwestie de verzoeningsrite voor wat hij misdaan heeft, en krijgt deze vergeving. Wat overblijft is, net als bij het graanoffer, bestemd voor de priester.”’
14 De HEER zei tegen Mozes: 15 ‘Wie heiligschennis pleegt door zich onbewust te vergrijpen aan wat de HEER toebehoort, moet bij wijze van genoegdoening een ram zonder enig gebrek als hersteloffer aan de HEER aanbieden. Het dier moet een waarde hebben van een vastgestelde hoeveelheid zilver, berekend volgens het ijkgewicht van het heiligdom. 16 Datgene wat de HEER toebehoort en ontwijd is, moet worden vergoed. De persoon in kwestie moet de waarde ervan aan de priester betalen, vermeerderd met een vijfde. Door de ram te offeren voltrekt de priester voor de persoon in kwestie de verzoeningsrite, en deze krijgt vergeving.
17 Wie zonder het te weten zondigt tegen een van de geboden van de HEER en schuld op zich laadt door iets te doen dat niet toegestaan is, is strafbaar. 18 Als hersteloffer moet hij een ram zonder enig gebrek ter waarde van een vastgesteld bedrag naar de priester brengen. Dan zal de priester voor hem de verzoeningsrite voltrekken voor wat hij onbedoeld en zonder het te weten misdaan heeft, en krijgt hij vergeving. 19 Het is een hersteloffer, want hij heeft zich schuldig gemaakt tegenover de HEER.’
20 De HEER zei tegen Mozes: 21 ‘Wie zondigt en een overtreding tegenover de HEER begaat door te ontkennen dat een volksgenoot hem iets in bewaring heeft gegeven of hem iets heeft geleend, terwijl dat wel zo is, of door ten onrechte te ontkennen dat hij iets gestolen heeft, of wie iemand afperst 22 of ten onrechte ontkent dat hij iets heeft gevonden dat een ander verloren heeft, en in zo’n geval meineed pleegt, 23 laadt schuld op zich. Hij moet het gestolen goed, het afgeperste geld of wat hem in bewaring is gegeven of wat de ander verloren heeft, 24 of wat hij zich ook maar door meineed probeerde toe te eigenen, volledig vergoeden en de eigenaar boven de hoofdsom een vijfde extra betalen, op de dag dat hij zijn hersteloffer brengt. 25 Bij wijze van genoegdoening voor de HEER moet hij als hersteloffer een ram zonder enig gebrek ter waarde van een vastgesteld bedrag naar de priester brengen. 26 Dan zal de priester voor hem ten overstaan van de HEER de verzoeningsrite voltrekken voor datgene waaraan hij zich schuldig gemaakt heeft, en krijgt hij vergeving.’
1 Wie zondigt doordat hij geen gehoor geeft aan een met een vervloeking bekrachtigde oproep om te getuigen, terwijl hij het misdrijf wel heeft gezien of ervan weet, maakt zich strafbaar. 2 Ook wie vergeet dat hij in aanraking is geweest met iets onreins, zoals het kadaver van een wild of tam dier of het kadaver van een kruipend dier, en daardoor onrein blijft, maakt zich schuldig, 3 net als iemand die vergeet dat hij in aanraking is geweest met de onreinheid van een mens, van welke aard dan ook, 4 of die vergeet dat hij een onbezonnen eed heeft gezworen, ten goede of ten kwade, of hoe dan ook. 5 De betreffende persoon moet, zodra hij zich van zijn schuld bewust wordt, openlijk uitspreken wat hij misdaan heeft 6 en de HEER hiervoor bij wijze van genoegdoening een vrouwelijk dier, een ooi of een geit, als reinigingsoffer aanbieden. De priester zal voor hem de verzoeningsrite voltrekken. 7 Wie zich geen schaap of geit kan veroorloven, moet als genoegdoening twee tortelduiven of twee jonge gewone duiven aan de HEER offeren, één als reinigingsoffer en één als brandoffer. 8 Hij moet ze naar de priester brengen, en deze brengt eerst de duif die als reinigingsoffer bedoeld is naar het altaar. De priester moet het dier achteraan bij de nek de kop afknijpen, maar hij mag die niet van het lichaam scheiden. 9 Hij sprenkelt wat bloed van het offerdier tegen de zijkant van het altaar, en de rest van het bloed laat hij aan de voet van het altaar uitlekken. Dan is het geschikt als reinigingsoffer. 10 De tweede duif moet hij als brandoffer opdragen, overeenkomstig de voorschriften. Zo voltrekt de priester voor de persoon in kwestie de verzoeningsrite voor wat hij misdaan heeft, en krijgt deze vergeving. 11 Wie zich geen twee tortelduiven of twee jonge gewone duiven kan veroorloven, moet als reinigingsoffer voor wat hij misdaan heeft een tiende efa tarwebloem aanbieden. Er mag geen olie over worden gegoten en er mag geen wierook op worden gelegd, het is immers een reinigingsoffer. 12 De bloem wordt naar de priester gebracht, en deze neemt een handvol ervan als teken voor de hele offergave en verbrandt dit samen met de andere offergaven voor de HEER op het altaar. Dan is de gave geschikt als reinigingsoffer. 13 Zo voltrekt de priester voor de persoon in kwestie de verzoeningsrite voor wat hij misdaan heeft, en krijgt deze vergeving. Wat overblijft is, net als bij het graanoffer, bestemd voor de priester.”’
14 De HEER zei tegen Mozes: 15 ‘Wie heiligschennis pleegt door zich onbewust te vergrijpen aan wat de HEER toebehoort, moet bij wijze van genoegdoening een ram zonder enig gebrek als hersteloffer aan de HEER aanbieden. Het dier moet een waarde hebben van een vastgestelde hoeveelheid zilver, berekend volgens het ijkgewicht van het heiligdom. 16 Datgene wat de HEER toebehoort en ontwijd is, moet worden vergoed. De persoon in kwestie moet de waarde ervan aan de priester betalen, vermeerderd met een vijfde. Door de ram te offeren voltrekt de priester voor de persoon in kwestie de verzoeningsrite, en deze krijgt vergeving.
17 Wie zonder het te weten zondigt tegen een van de geboden van de HEER en schuld op zich laadt door iets te doen dat niet toegestaan is, is strafbaar. 18 Als hersteloffer moet hij een ram zonder enig gebrek ter waarde van een vastgesteld bedrag naar de priester brengen. Dan zal de priester voor hem de verzoeningsrite voltrekken voor wat hij onbedoeld en zonder het te weten misdaan heeft, en krijgt hij vergeving. 19 Het is een hersteloffer, want hij heeft zich schuldig gemaakt tegenover de HEER.’
20 De HEER zei tegen Mozes: 21 ‘Wie zondigt en een overtreding tegenover de HEER begaat door te ontkennen dat een volksgenoot hem iets in bewaring heeft gegeven of hem iets heeft geleend, terwijl dat wel zo is, of door ten onrechte te ontkennen dat hij iets gestolen heeft, of wie iemand afperst 22 of ten onrechte ontkent dat hij iets heeft gevonden dat een ander verloren heeft, en in zo’n geval meineed pleegt, 23 laadt schuld op zich. Hij moet het gestolen goed, het afgeperste geld of wat hem in bewaring is gegeven of wat de ander verloren heeft, 24 of wat hij zich ook maar door meineed probeerde toe te eigenen, volledig vergoeden en de eigenaar boven de hoofdsom een vijfde extra betalen, op de dag dat hij zijn hersteloffer brengt. 25 Bij wijze van genoegdoening voor de HEER moet hij als hersteloffer een ram zonder enig gebrek ter waarde van een vastgesteld bedrag naar de priester brengen. 26 Dan zal de priester voor hem ten overstaan van de HEER de verzoeningsrite voltrekken voor datgene waaraan hij zich schuldig gemaakt heeft, en krijgt hij vergeving.’