1 Dit is wat Ik over jullie, priesters, heb besloten. 2 Als jullie niet luisteren, en als jullie niet ter harte nemen dat je mijn naam in ere moet houden – zegt de HEER van de hemelse machten –, dan zal Ik jullie met mijn vloek treffen en vervloek Ik alles waarmee jullie gezegend zijn; Ik zal jullie zéker vervloeken, want jullie nemen het toch niet ter harte. 3 Ik zal jullie nageslacht treffen en jullie de mest van de offerdieren in het gezicht gooien. Jullie zullen uiteindelijk zelf op de mesthoop belanden! 4 Weet dat Ik dit besloten heb op grond van mijn verbond met Levi – zegt de HEER van de hemelse machten. 5 Ik beloofde Levi leven en vrede, en die heb Ik hem gegeven; van Levi verwachtte Ik eerbied, en hij, vervuld van diep ontzag voor mijn naam, eerde Mij. 6 Het onderricht dat hij gaf berustte op waarheid, er kwam niets verkeerds over zijn lippen. Hij was rechtschapen en leefde in vrede met Mij; velen hield hij af van het kwaad. 7 Kennis ligt op de lippen van de priester en uit zijn mond verlangt men onderricht, want hij is een bode van de HEER van de hemelse machten. 8 Maar jullie zijn afgeweken van de weg die Ik je wees, veel mensen zijn gestruikeld door wat jullie hun leerden. Jullie hebben mijn verbond met Levi geschonden – zegt de HEER van de hemelse machten. 9 Daarom zal Ik ervoor zorgen dat heel het volk jullie minacht en op je neerkijkt, want jullie volgen de weg niet die Ik je wijs maar steunen in je onderricht op eigen inzichten.
10 Hebben wij niet allemaal dezelfde vader, heeft niet een en dezelfde God ons geschapen? Waarom behandelen wij elkaar dan zo trouweloos en schenden wij het verbond dat Hij met onze voorouders sloot? 11 Juda heeft trouweloos gehandeld, en in Israël en Jeruzalem heeft men zich gruwelijk misdragen. Juda heeft ontwijd wat de HEER heilig is en wat Hij liefheeft; Juda is getrouwd met een vrouw die een vreemde god vereert. 12 Moge de HEER iedereen uit het volk van Jakob stoten die zoiets doet, wie het ook is, ook al brengt hij offergaven aan de HEER van de hemelse machten. 13 En verder: jullie storten hete tranen op het altaar van de HEER, jullie jammeren en kreunen omdat Hij geen aandacht schenkt aan jullie offers en ze niet aanvaardt. 14 En jullie vragen je af: Waarom toch? Omdat je de vrouw met wie je je leven deelde trouweloos behandeld hebt, de vrouw met wie je in je jeugd een verbintenis bent aangegaan, waarvan de HEER getuige is geweest. 15 Wie ook maar een beetje verstand heeft doet zoiets niet, want iedereen wil toch een nageslacht dat door God gewild is? Speel niet met je leven en behandel de vrouw van je jeugd niet trouweloos. 16 Want Ik verafschuw het wanneer een man zijn vrouw wegstuurt – zegt de HEER, de God van Israël. Wie zoiets doet besmeurt zichzelf met onrecht – zegt de HEER van de hemelse machten. Speel niet met je leven en gedraag je niet langer trouweloos.
17 Met jullie gepraat vallen jullie de HEER lastig, en dan vragen jullie: ‘Hoezo vallen wij Hem lastig?’ Door te zeggen: ‘Iedereen die kwaad doet, is goed in de ogen van de HEER, zulke mensen bevallen Hem.’ Of: ‘Waar is nu de God die rechtspreekt?’
1 Dit is wat Ik over jullie, priesters, heb besloten. 2 Als jullie niet luisteren, en als jullie niet ter harte nemen dat je mijn naam in ere moet houden – zegt de HEER van de hemelse machten –, dan zal Ik jullie met mijn vloek treffen en vervloek Ik alles waarmee jullie gezegend zijn; Ik zal jullie zéker vervloeken, want jullie nemen het toch niet ter harte. 3 Ik zal jullie nageslacht treffen en jullie de mest van de offerdieren in het gezicht gooien. Jullie zullen uiteindelijk zelf op de mesthoop belanden! 4 Weet dat Ik dit besloten heb op grond van mijn verbond met Levi – zegt de HEER van de hemelse machten. 5 Ik beloofde Levi leven en vrede, en die heb Ik hem gegeven; van Levi verwachtte Ik eerbied, en hij, vervuld van diep ontzag voor mijn naam, eerde Mij. 6 Het onderricht dat hij gaf berustte op waarheid, er kwam niets verkeerds over zijn lippen. Hij was rechtschapen en leefde in vrede met Mij; velen hield hij af van het kwaad. 7 Kennis ligt op de lippen van de priester en uit zijn mond verlangt men onderricht, want hij is een bode van de HEER van de hemelse machten. 8 Maar jullie zijn afgeweken van de weg die Ik je wees, veel mensen zijn gestruikeld door wat jullie hun leerden. Jullie hebben mijn verbond met Levi geschonden – zegt de HEER van de hemelse machten. 9 Daarom zal Ik ervoor zorgen dat heel het volk jullie minacht en op je neerkijkt, want jullie volgen de weg niet die Ik je wijs maar steunen in je onderricht op eigen inzichten.
10 Hebben wij niet allemaal dezelfde vader, heeft niet een en dezelfde God ons geschapen? Waarom behandelen wij elkaar dan zo trouweloos en schenden wij het verbond dat Hij met onze voorouders sloot? 11 Juda heeft trouweloos gehandeld, en in Israël en Jeruzalem heeft men zich gruwelijk misdragen. Juda heeft ontwijd wat de HEER heilig is en wat Hij liefheeft; Juda is getrouwd met een vrouw die een vreemde god vereert. 12 Moge de HEER iedereen uit het volk van Jakob stoten die zoiets doet, wie het ook is, ook al brengt hij offergaven aan de HEER van de hemelse machten. 13 En verder: jullie storten hete tranen op het altaar van de HEER, jullie jammeren en kreunen omdat Hij geen aandacht schenkt aan jullie offers en ze niet aanvaardt. 14 En jullie vragen je af: Waarom toch? Omdat je de vrouw met wie je je leven deelde trouweloos behandeld hebt, de vrouw met wie je in je jeugd een verbintenis bent aangegaan, waarvan de HEER getuige is geweest. 15 Wie ook maar een beetje verstand heeft doet zoiets niet, want iedereen wil toch een nageslacht dat door God gewild is? Speel niet met je leven en behandel de vrouw van je jeugd niet trouweloos. 16 Want Ik verafschuw het wanneer een man zijn vrouw wegstuurt – zegt de HEER, de God van Israël. Wie zoiets doet besmeurt zichzelf met onrecht – zegt de HEER van de hemelse machten. Speel niet met je leven en gedraag je niet langer trouweloos.
17 Met jullie gepraat vallen jullie de HEER lastig, en dan vragen jullie: ‘Hoezo vallen wij Hem lastig?’ Door te zeggen: ‘Iedereen die kwaad doet, is goed in de ogen van de HEER, zulke mensen bevallen Hem.’ Of: ‘Waar is nu de God die rechtspreekt?’