De gerechtigheid van de HEER
1 Hoor toch wat de HEER zegt!
Sta op, laat de bergen uw rechtsgeding horen,
laat de heuvels getuige zijn.
2 Luister, bergen, naar de aanklacht van de HEER,
hoor toe, onwrikbare fundamenten van de aarde.
De HEER voert een geding tegen zijn volk,
Hij klaagt Israël aan:
3 ‘Mijn volk, wat heb Ik je misdaan?
Waarmee heb Ik je gekweld? Antwoord Mij!
4 Ik heb je uit Egypte geleid,
je bevrijd uit de slavernij.
Ik zond Mozes, Aäron en Mirjam
om je voor te gaan.
5 Herinner je, mijn volk,
wat Balak besloot, de koning van Moab,
wat Bileam, de zoon van Beor, hem antwoordde.
Herinner je wat er gebeurde tussen Sittim en Gilgal.
Dan zul je weer beseffen hoe rechtvaardig de HEER is.’
6 ‘Wat kan ik de HEER aanbieden,
waarmee hulde brengen aan de verheven God?
Moet ik Hem tegemoet treden met brandoffers,
zou Hij eenjarige stieren aanvaarden?
7 Kan ik Hem gunstig stemmen met duizenden rammen,
met olie, stromend in tienduizend beken?
Moet ik mijn eerstgeborene geven voor wat ik heb misdaan,
de vrucht van mijn schoot voor mijn zondig leven?’
8 Er is jou, mens, gezegd wat goed is,
je weet wat de HEER van je wil:
niets anders dan recht te doen, trouw te betrachten
en nederig de weg te gaan van je God.
9 Hoor, de HEER roept tot de stad – wie wijs is heeft ontzag voor uw naam. Hoor het striemen van de roede: wie zou er dan nog voor haar getuigen? 10 Zou Ik geen aandacht schenken aan de schatten in het huis van een gewetenloos mens, schatten door onrecht verkregen, of aan die ondermaatse efa, die om vergelding schreeuwt? 11 Zou Ik een onzuivere weegschaal, een buidel met valse gewichten door de vingers zien? 12 De rijken van de stad zijn een en al geweld, haar inwoners zijn bedriegers, ze hebben een leugenachtige tong. 13 Daarom ook ben Ik begonnen je te slaan, je te treffen vanwege je zonden. 14 Nu zul je eten maar niet verzadigd worden, en je darmen raken verstopt. Wat je opbergt kun je niet behouden, en wat je wel behoudt laat Ik ten prooi vallen aan het zwaard. 15 Je zult wel zaaien maar niets oogsten, je zult olijven persen maar je niet met olie inwrijven, je zult druiven treden maar geen wijn drinken. 16 Jullie houden je graag aan de bepalingen van Omri en aan de besluiten van het koningshuis van Achab, jullie volgen hun raad. Daarom maak Ik van jullie, inwoners van de stad, een afschrikwekkend voorbeeld en een voorwerp van spot; de schande van mijn volk zullen jullie dragen.
De gerechtigheid van de HEER
1 Hoor toch wat de HEER zegt!
Sta op, laat de bergen uw rechtsgeding horen,
laat de heuvels getuige zijn.
2 Luister, bergen, naar de aanklacht van de HEER,
hoor toe, onwrikbare fundamenten van de aarde.
De HEER voert een geding tegen zijn volk,
Hij klaagt Israël aan:
3 ‘Mijn volk, wat heb Ik je misdaan?
Waarmee heb Ik je gekweld? Antwoord Mij!
4 Ik heb je uit Egypte geleid,
je bevrijd uit de slavernij.
Ik zond Mozes, Aäron en Mirjam
om je voor te gaan.
5 Herinner je, mijn volk,
wat Balak besloot, de koning van Moab,
wat Bileam, de zoon van Beor, hem antwoordde.
Herinner je wat er gebeurde tussen Sittim en Gilgal.
Dan zul je weer beseffen hoe rechtvaardig de HEER is.’
6 ‘Wat kan ik de HEER aanbieden,
waarmee hulde brengen aan de verheven God?
Moet ik Hem tegemoet treden met brandoffers,
zou Hij eenjarige stieren aanvaarden?
7 Kan ik Hem gunstig stemmen met duizenden rammen,
met olie, stromend in tienduizend beken?
Moet ik mijn eerstgeborene geven voor wat ik heb misdaan,
de vrucht van mijn schoot voor mijn zondig leven?’
8 Er is jou, mens, gezegd wat goed is,
je weet wat de HEER van je wil:
niets anders dan recht te doen, trouw te betrachten
en nederig de weg te gaan van je God.
9 Hoor, de HEER roept tot de stad – wie wijs is heeft ontzag voor uw naam. Hoor het striemen van de roede: wie zou er dan nog voor haar getuigen? 10 Zou Ik geen aandacht schenken aan de schatten in het huis van een gewetenloos mens, schatten door onrecht verkregen, of aan die ondermaatse efa, die om vergelding schreeuwt? 11 Zou Ik een onzuivere weegschaal, een buidel met valse gewichten door de vingers zien? 12 De rijken van de stad zijn een en al geweld, haar inwoners zijn bedriegers, ze hebben een leugenachtige tong. 13 Daarom ook ben Ik begonnen je te slaan, je te treffen vanwege je zonden. 14 Nu zul je eten maar niet verzadigd worden, en je darmen raken verstopt. Wat je opbergt kun je niet behouden, en wat je wel behoudt laat Ik ten prooi vallen aan het zwaard. 15 Je zult wel zaaien maar niets oogsten, je zult olijven persen maar je niet met olie inwrijven, je zult druiven treden maar geen wijn drinken. 16 Jullie houden je graag aan de bepalingen van Omri en aan de besluiten van het koningshuis van Achab, jullie volgen hun raad. Daarom maak Ik van jullie, inwoners van de stad, een afschrikwekkend voorbeeld en een voorwerp van spot; de schande van mijn volk zullen jullie dragen.