1 Een pelgrimslied.
Dikwijls werd ik gekweld, van mijn jeugd af aan,
– Israël, blijf het herhalen –
2 dikwijls werd ik gekweld, van mijn jeugd af aan,
maar gebroken hebben ze mij niet.
3 Ze trokken hun ploeg over mijn rug
en maakten lange voren,
4 maar de HEER, die rechtvaardig is,
sneed de riemen van de drijvers door.
5 Beschaamd deinzen terug
allen die Sion haten,
6 ze zijn als gras op de daken
dat verdort nog voor het opschiet:
7 de maaier vult er zijn hand niet mee
noch de schovenbinder zijn armen,
8 en geen voorbijganger zegt:
‘Moge de HEER u zegenen.’
Wij zegenen u in de naam van de HEER.
1 Een pelgrimslied.
Dikwijls werd ik gekweld, van mijn jeugd af aan,
– Israël, blijf het herhalen –
2 dikwijls werd ik gekweld, van mijn jeugd af aan,
maar gebroken hebben ze mij niet.
3 Ze trokken hun ploeg over mijn rug
en maakten lange voren,
4 maar de HEER, die rechtvaardig is,
sneed de riemen van de drijvers door.
5 Beschaamd deinzen terug
allen die Sion haten,
6 ze zijn als gras op de daken
dat verdort nog voor het opschiet:
7 de maaier vult er zijn hand niet mee
noch de schovenbinder zijn armen,
8 en geen voorbijganger zegt:
‘Moge de HEER u zegenen.’
Wij zegenen u in de naam van de HEER.