Geld lenen
1 Wie barmhartig is, leent geld aan zijn naaste,
wie de helpende hand biedt, neemt de geboden in acht.
2 Leen aan je naaste wanneer hij het nodig heeft,
en betaal wat je zelf schuldig bent op tijd terug.
3 Houd je aan je woord, wees betrouwbaar,
dan krijg ook jij altijd hulp wanneer je het nodig hebt.
4 Menigeen ziet een lening als een buitenkans
en brengt wie hem helpt in moeilijkheden.
5 Zo iemand kust zijn helper de handen
totdat hij zijn lening binnen heeft.
Om geld te krijgen spreekt hij op nederige toon,
maar het moment van terugbetaling stelt hij uit.
Hij betaalt onverschillige woorden terug
en geeft de tijd de schuld.
6 Als hij kan betalen, dan krijgt de eiser met moeite de helft
en moet het ook nog als een meevaller beschouwen.
Betaalt een schuldenaar niet, dan is hij niet meer dan een rover
en krijgt hij er gratis een vijand bij.
Hij betaalt de eiser vervloekingen en hatelijkheden terug,
geen eerbetoon, maar beledigingen.
7 Menigeen weigert een lening, niet uit onwelwillendheid,
maar uit vrees onnodig te worden beroofd.
Giften voor de armen
8 Wees echter grootmoedig tegenover een arme,
laat hem niet wachten op je gift.
9 Houd je aan het gebod een arme te helpen,
laat hem in zijn nood niet met lege handen staan.
10 Geef je geld maar weg aan je broer en aan je vriend,
laat het niet onder een steen wegroesten.
11 Gebruik je geld overeenkomstig de geboden van de Allerhoogste,
dan geeft het je meer profijt dan goud.
12 Stapel in je schatkamer op wat je weggeeft,
dat zal je uit alle ellende redden.
13 Je giften vechten beter tegen je vijand
dan een machtig schild en een zware lans.
Borg
14 Een goed mens staat borg voor zijn naaste,
maar iemand zonder schaamte laat hem in de steek.
15 Vergeet de welwillendheid van je borg niet,
want hij staat persoonlijk voor jou garant.
16 Een zondaar verkwist het bezit van zijn borg,
17 een ondankbaar mens laat zijn beschermer in de steek.
18 Borg staan heeft veel welgestelden te gronde gericht,
het heeft hen doen zwalken als de golven van de zee.
Machtige mannen heeft het uit hun huizen verdreven
en doen zwerven onder vreemde volken.
19 Een zondaar stort zich op de kans zich borg te stellen,
maar in zijn zucht naar winst wordt hij in een rechtszaak gestort.
20 Help je naaste naar vermogen,
maar pas op: stort je niet in het ongeluk.
Onafhankelijkheid
21 De eerste levensbehoeften zijn water, brood en kleding
en een huis dat je bescherming biedt.
22 Beter een armoedig bestaan met een dak boven je hoofd
dan een voortreffelijk maal bij vreemden.
Kopie-van-Zonder-titel-2
23 Of je nu veel of weinig hebt, wees tevreden,
dan krijg je niet te horen dat je een uitvreter bent.
24 Van huis tot huis moeten zwerven is een ellendig bestaan,
waar je te gast bent, heb je geen recht van spreken.
25 Al bied je zelf eten en drinken aan,
je krijgt stank voor dank en bitse woorden bovendien:
26 ‘Kom binnen, vreemdeling, dek de tafel,
geef mij maar te eten wat je meegenomen hebt.’
27 ‘Maak plaats, vreemdeling, voor iemand die belangrijker is:
mijn broer is gekomen, ik heb mijn huis nodig.’
28 Een uitvreter of wanbetaler genoemd worden
is voor een verstandig mens zwaar te dragen.
Opvoeding
Hier volgen uitspraken over kinderen.
Geld lenen
1 Wie barmhartig is, leent geld aan zijn naaste,
wie de helpende hand biedt, neemt de geboden in acht.
2 Leen aan je naaste wanneer hij het nodig heeft,
en betaal wat je zelf schuldig bent op tijd terug.
3 Houd je aan je woord, wees betrouwbaar,
dan krijg ook jij altijd hulp wanneer je het nodig hebt.
4 Menigeen ziet een lening als een buitenkans
en brengt wie hem helpt in moeilijkheden.
5 Zo iemand kust zijn helper de handen
totdat hij zijn lening binnen heeft.
Om geld te krijgen spreekt hij op nederige toon,
maar het moment van terugbetaling stelt hij uit.
Hij betaalt onverschillige woorden terug
en geeft de tijd de schuld.
6 Als hij kan betalen, dan krijgt de eiser met moeite de helft
en moet het ook nog als een meevaller beschouwen.
Betaalt een schuldenaar niet, dan is hij niet meer dan een rover
en krijgt hij er gratis een vijand bij.
Hij betaalt de eiser vervloekingen en hatelijkheden terug,
geen eerbetoon, maar beledigingen.
7 Menigeen weigert een lening, niet uit onwelwillendheid,
maar uit vrees onnodig te worden beroofd.
Giften voor de armen
8 Wees echter grootmoedig tegenover een arme,
laat hem niet wachten op je gift.
9 Houd je aan het gebod een arme te helpen,
laat hem in zijn nood niet met lege handen staan.
10 Geef je geld maar weg aan je broer en aan je vriend,
laat het niet onder een steen wegroesten.
11 Gebruik je geld overeenkomstig de geboden van de Allerhoogste,
dan geeft het je meer profijt dan goud.
12 Stapel in je schatkamer op wat je weggeeft,
dat zal je uit alle ellende redden.
13 Je giften vechten beter tegen je vijand
dan een machtig schild en een zware lans.
Borg
14 Een goed mens staat borg voor zijn naaste,
maar iemand zonder schaamte laat hem in de steek.
15 Vergeet de welwillendheid van je borg niet,
want hij staat persoonlijk voor jou garant.
16 Een zondaar verkwist het bezit van zijn borg,
17 een ondankbaar mens laat zijn beschermer in de steek.
18 Borg staan heeft veel welgestelden te gronde gericht,
het heeft hen doen zwalken als de golven van de zee.
Machtige mannen heeft het uit hun huizen verdreven
en doen zwerven onder vreemde volken.
19 Een zondaar stort zich op de kans zich borg te stellen,
maar in zijn zucht naar winst wordt hij in een rechtszaak gestort.
20 Help je naaste naar vermogen,
maar pas op: stort je niet in het ongeluk.
Onafhankelijkheid
21 De eerste levensbehoeften zijn water, brood en kleding
en een huis dat je bescherming biedt.
22 Beter een armoedig bestaan met een dak boven je hoofd
dan een voortreffelijk maal bij vreemden.
23 Of je nu veel of weinig hebt, wees tevreden,
dan krijg je niet te horen dat je een uitvreter bent.
24 Van huis tot huis moeten zwerven is een ellendig bestaan,
waar je te gast bent, heb je geen recht van spreken.
25 Al bied je zelf eten en drinken aan,
je krijgt stank voor dank en bitse woorden bovendien:
26 ‘Kom binnen, vreemdeling, dek de tafel,
geef mij maar te eten wat je meegenomen hebt.’
27 ‘Maak plaats, vreemdeling, voor iemand die belangrijker is:
mijn broer is gekomen, ik heb mijn huis nodig.’
28 Een uitvreter of wanbetaler genoemd worden
is voor een verstandig mens zwaar te dragen.
Opvoeding
Hier volgen uitspraken over kinderen.