Onrecht
1 Doe geen kwaad,
dan treft het kwaad je niet.
2 Ga onrecht uit de weg,
dan keert het zich van je af.
3 Zaai niet in de voren van de onrechtvaardigheid,
dan oogst je haar niet zevenvoudig.
Macht
4 Vraag de Heer niet om macht,
noch de koning om een erezetel.
5 Veins geen rechtvaardigheid tegenover de Heer
en geen wijsheid tegenover de koning.
6 Probeer geen rechter te worden:
het zou je kunnen overkomen
dat je niet in staat bent onrecht op te heffen,
of dat je een machthebber vreest
en je onkreukbaarheid schendt.
7 Maak je niet schuldig tegenover het volk in de stad,
verneder jezelf niet tegenover de massa.
Waarschuwingen
8 Bega niet tweemaal dezelfde zonde,
voor de eerste word je al gestraft.
9 Denk niet: De allerhoogste God ziet mijn talloze gaven,
als ik Hem een offer breng neemt Hij het aan.
10 Wees niet terughoudend in je gebed,
verzuim niet om geld te geven aan de armen.
11 Lach niet om een mens die verbitterd is,
want Hij die vernedert kan ook verheffen.
12 Strooi geen leugens rond over je broer
en ook niet over je vriend.
13 Vertel geen enkele leugen,
want met leugenaars loopt het slecht af.
14 Voer in gezelschap van oude mensen niet het hoogste woord,
en verval als je bidt niet in herhaling.
15 Heb geen hekel aan zware arbeid of aan werken op het land;
het is door de Allerhoogste ingesteld.
16 Voorkom dat je tot de zondaars wordt gerekend,
bedenk dat de toorn niet op zich laat wachten.
17 Wees uiterst nederig,
want vuur en wormen wachten de goddeloze.
Omgang met je naasten en de priester
18 Wissel een vriend niet in voor geld,
je eigen broer niet voor het goud van Ofir.
19 Laat een wijze, goede vrouw niet los,
want haar gratie is meer waard dan goud.
20 Doe een slaaf die eerlijk werkt geen kwaad,
noch een dagloner die zich ten volle inzet.
21 Van een verstandige slaaf moet je houden,
weiger hem de vrijheid niet.
22 Heb je vee? Zorg ervoor;
als het je tot nut is, houd het dan.
23 Heb je kinderen? Voed hen op,
buig hun nek al in hun jongste jaren.
24 Heb je dochters? Waak over hun lichaam,
geef niet te veel aan hen toe.
25 Huwelijk een dochter uit,
dan heb je een grote taak volbracht;
schenk haar aan een verstandig man.
26 Heb je een vrouw naar je hart? Verstoot haar dan niet,
maar vertrouw jezelf niet toe aan een vrouw die je niet aanstaat.
27 Eerbiedig je vader met heel je hart,
vergeet de barensweeën van je moeder niet;
28 bedenk dat jij uit hen geboren bent.
Wat kun jij hun teruggeven voor dat geschenk?

29 Heb met heel je hart ontzag voor de Heer,
heb respect voor zijn priesters.
30 Heb je maker lief met al je kracht,
laat zijn dienaren niet in de steek.
31 Heb ontzag voor de Heer en eer de priester,
geef hem zijn deel, zoals je is opgedragen:
de vruchten van de nieuwe oogst, het hersteloffer, de schouderstukken,
het heiligingsoffer en de heilige gaven.

32 Strek je hand uit naar de arme,
dan zal je zegen volmaakt zijn.
33 Wees vrijgevig voor ieder die leeft,
ontzeg ook een dode je gaven niet.
34 Ga wie verdriet heeft niet uit de weg,
klaag met hen die klagen.
35 Aarzel niet een zieke te bezoeken,
dan maak je je geliefd.
36 Denk bij alles wat je zegt aan het einde,
dan zul je je leven lang niet zondigen.
Onrecht
1 Doe geen kwaad,
dan treft het kwaad je niet.
2 Ga onrecht uit de weg,
dan keert het zich van je af.
3 Zaai niet in de voren van de onrechtvaardigheid,
dan oogst je haar niet zevenvoudig.
Macht
4 Vraag de Heer niet om macht,
noch de koning om een erezetel.
5 Veins geen rechtvaardigheid tegenover de Heer
en geen wijsheid tegenover de koning.
6 Probeer geen rechter te worden:
het zou je kunnen overkomen
dat je niet in staat bent onrecht op te heffen,
of dat je een machthebber vreest
en je onkreukbaarheid schendt.
7 Maak je niet schuldig tegenover het volk in de stad,
verneder jezelf niet tegenover de massa.
Waarschuwingen
8 Bega niet tweemaal dezelfde zonde,
voor de eerste word je al gestraft.
9 Denk niet: De allerhoogste God ziet mijn talloze gaven,
als ik Hem een offer breng neemt Hij het aan.
10 Wees niet terughoudend in je gebed,
verzuim niet om geld te geven aan de armen.
11 Lach niet om een mens die verbitterd is,
want Hij die vernedert kan ook verheffen.
12 Strooi geen leugens rond over je broer
en ook niet over je vriend.
13 Vertel geen enkele leugen,
want met leugenaars loopt het slecht af.
14 Voer in gezelschap van oude mensen niet het hoogste woord,
en verval als je bidt niet in herhaling.
15 Heb geen hekel aan zware arbeid of aan werken op het land;
het is door de Allerhoogste ingesteld.
16 Voorkom dat je tot de zondaars wordt gerekend,
bedenk dat de toorn niet op zich laat wachten.
17 Wees uiterst nederig,
want vuur en wormen wachten de goddeloze.
Omgang met je naasten en de priester
18 Wissel een vriend niet in voor geld,
je eigen broer niet voor het goud van Ofir.
19 Laat een wijze, goede vrouw niet los,
want haar gratie is meer waard dan goud.
20 Doe een slaaf die eerlijk werkt geen kwaad,
noch een dagloner die zich ten volle inzet.
21 Van een verstandige slaaf moet je houden,
weiger hem de vrijheid niet.
22 Heb je vee? Zorg ervoor;
als het je tot nut is, houd het dan.
23 Heb je kinderen? Voed hen op,
buig hun nek al in hun jongste jaren.
24 Heb je dochters? Waak over hun lichaam,
geef niet te veel aan hen toe.
25 Huwelijk een dochter uit,
dan heb je een grote taak volbracht;
schenk haar aan een verstandig man.
26 Heb je een vrouw naar je hart? Verstoot haar dan niet,
maar vertrouw jezelf niet toe aan een vrouw die je niet aanstaat.
27 Eerbiedig je vader met heel je hart,
vergeet de barensweeën van je moeder niet;
28 bedenk dat jij uit hen geboren bent.
Wat kun jij hun teruggeven voor dat geschenk?

29 Heb met heel je hart ontzag voor de Heer,
heb respect voor zijn priesters.
30 Heb je maker lief met al je kracht,
laat zijn dienaren niet in de steek.
31 Heb ontzag voor de Heer en eer de priester,
geef hem zijn deel, zoals je is opgedragen:
de vruchten van de nieuwe oogst, het hersteloffer, de schouderstukken,
het heiligingsoffer en de heilige gaven.

32 Strek je hand uit naar de arme,
dan zal je zegen volmaakt zijn.
33 Wees vrijgevig voor ieder die leeft,
ontzeg ook een dode je gaven niet.
34 Ga wie verdriet heeft niet uit de weg,
klaag met hen die klagen.
35 Aarzel niet een zieke te bezoeken,
dan maak je je geliefd.
36 Denk bij alles wat je zegt aan het einde,
dan zul je je leven lang niet zondigen.