Overwinning op de vijand
1 Daarna zei Judit: ‘Luister, broeders. Neem dat hoofd en hang het aan de borstwering van de stadsmuur. 2 Bij het eerste licht van de dageraad, zodra de zon opgaat over de aarde, neemt ieder van u zijn wapens. Stel een leider aan en trek dan met alle weerbare mannen de stad uit. Doe alsof u naar de vlakte afdaalt, naar de voorpost van de Assyriërs, maar ga niet echt. 3 Zij zullen dan hun wapens pakken, naar hun legerplaats gaan en de veldheren van het Assyrische leger wekken. Die verzamelen zich bij de tent van Holofernes, maar treffen hem niet aan. Ze zullen door angst overvallen worden en voor u op de vlucht slaan. 4 Dan achtervolgt u hen, samen met iedereen uit de andere gebieden van Israël, en u verslaat hen op hun vlucht. 5 Maar breng eerst, voor u dit gaat doen, de Ammoniet Achior bij me. Dan kan hij zien wat er geworden is van de man die zo’n minachting had voor het volk van Israël en hem naar ons toe stuurde om bij ons de dood te vinden.’
6 Ze lieten Achior halen uit het huis van Ozias. Toen hij het hoofd van Holofernes zag, dat door iemand in de volksvergadering werd vastgehouden, viel hij bewusteloos voorover. 7 Nadat ze hem overeind geholpen hadden, wierp hij zich aan Judits voeten neer om haar eer te bewijzen. En hij zei: ‘Men zal uw lof zingen in elke Judese tent, ja onder alle volken, die bij het horen van uw naam zullen beven. 8 Wees nu zo goed me te vertellen wat u de afgelopen dagen gedaan hebt.’ En omringd door heel het volk vertelde Judit hem alles wat ze had gedaan, vanaf de dag van haar vertrek tot aan dit moment dat ze tegen hen sprak. 9 Toen ze uitgesproken was barstte het volk uit in luid gejuich; hun vreugdekreten weerklonken in de hele stad. 10 Toen Achior besefte wat de God van Israël allemaal had gedaan, begon hij vurig in Hem te geloven. Hij liet zich besnijden en werd opgenomen in het volk van Israël, en zo is het tot op de dag van vandaag.
11 Toen de ochtend aanbrak hingen de mannen het hoofd van Holofernes buiten aan de stadsmuur. Daarna greep ieder zijn wapens en in legereenheden trokken ze de stad uit naar de bergpassen. 12 Toen de Assyriërs hen opmerkten, waarschuwden ze hun aanvoerders, die zich op hun beurt meldden bij hun veldheren en bevelhebbers over duizend man, bij alle leden van de staf. 13 Bij Holofernes’ tent aangekomen zeiden ze tegen degene die zijn persoonlijke zaken behartigde: ‘Maak onze heer wakker, want die slaven wagen het hierheen af te dalen om tegen ons te strijden en zich totaal te laten verpletteren.’ 14 Bagoas ging naar binnen en sloeg tegen het tentgordijn, want hij meende dat Holofernes samen met Judit lag te slapen. 15 Maar toen er geen reactie kwam, schoof hij het gordijn open en ging het slaapvertrek binnen. Daar vond hij zijn heer, liggend bij de ingang, dood, en zonder hoofd. 16 Hij begon luidkeels te roepen en te kermen en te schreeuwen, één grote jammerklacht, en hij scheurde zijn kleren. 17 Hij ging de tent binnen waarin Judit was ondergebracht, maar hij vond haar niet. Daarop rende hij naar buiten, naar de anderen, en tierde: 18 ‘Ze hebben ons in de val laten lopen, die slaven! Een Hebreeuwse vrouw heeft het huis van koning Nebukadnessar van zijn eer beroofd! Kijk dan, Holofernes ligt daar op de grond en zijn hoofd is weg!’ 19 Toen de leiders van het Assyrische leger dat hoorden, scheurden ze hun kleren. Ze raakten helemaal in paniek en in het legerkamp weerklonk hun luide gejammer en geschreeuw.
© 2021 Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap