De stukgeslagen kruik
1-2 Dit zei de HEER: ‘Koop een aarden kruik en ga met enkele oudsten van het volk en van de priesters de stad uit. Ga naar het Hinnomdal bij de Schervenpoort en verkondig daar wat Ik je zeg: 3 Luister naar de woorden van de HEER, koningen van Juda en inwoners van Jeruzalem. Dit zegt de HEER van de hemelse machten, de God van Israël: Ik zal zulk onheil over deze stad brengen dat de oren van wie ervan hoort zullen tuiten. 4 Want ze hebben Mij verlaten, ze hebben deze plaats geschonden en er wierook gebrand ter ere van andere goden, die zij, hun voorouders en de koningen van Juda nooit hebben gekend. Ze hebben deze plaats doen druipen van onschuldig bloed 5 en er offerplaatsen gebouwd om hun kinderen als offer voor Baäl te verbranden. Dat heb Ik nooit geboden, nooit gezegd en nooit gewild. 6 Daarom, de dag zal komen – spreekt de HEER – dat deze plaats niet meer Tofet of Hinnomdal wordt genoemd, maar Moorddal. 7 Daar breek Ik de plannen van Juda en Jeruzalem stuk, Ik laat hen ombrengen door hun vijanden, door allen die hun naar het leven staan. De lijken van dit volk geef Ik als prooi aan roofvogels en wilde dieren. 8 Ik maak van deze stad een voorwerp van afschuw en ontzetting. Ieder die er komt zal huiveren om het onheil dat haar getroffen heeft, ieder zal de adem in de keel stokken. 9 Ik laat de mensen het vlees van hun eigen zonen en dochters eten; men zal elkaars vlees eten – tot zo grote wanhoop zal de vijand die hun naar het leven staat, hen tijdens het beleg drijven.
10 Sla in aanwezigheid van de mannen die je vergezellen de kruik stuk 11 en zeg tegen hen: Dit zegt de HEER van de hemelse machten: Ik zal dit volk en deze stad stukslaan zoals iemand een kruik aan stukken slaat – onherstelbaar. Omdat er nergens anders plaats meer is, zullen ze hun doden zelfs in Tofet begraven. 12-13 Dit zal Ik met de stad en haar inwoners doen – spreekt de HEER: de huizen van Jeruzalem en de paleizen van de koningen van Juda, ja alle huizen waar men op de daken wierook heeft gebrand voor het sterrenleger aan de hemel en wijnoffers heeft gebracht aan andere goden, maak Ik zo onrein als Tofet.’
14 En Jeremia ging vanuit Tofet, waar de HEER hem naartoe gezonden had om te profeteren, naar de voorhof van de tempel en zei tegen de aanwezigen: 15 ‘Dit zegt de HEER van de hemelse machten, de God van Israël: Ik breng over deze stad en de omliggende steden al het onheil dat Ik aangekondigd heb, want de inwoners weigeren hardnekkig naar mijn waarschuwingen te luisteren.’