1 Dit wekte grote ergernis bij Jona en hij werd kwaad. 2 Hij bad tot de HEER: ‘Ach HEER, heb ik het niet gezegd toen ik nog thuis was? Daarom wilde ik naar Tarsis vluchten. Ik wist het wel: U bent een God die genadig is en liefdevol, geduldig en trouw, en bereid het onheil af te wenden. 3 Laat mij maar sterven, HEER: ik ben liever dood dan dat ik zo verder moet leven.’ 4 Maar de HEER zei: ‘Is het terecht dat je zo kwaad bent?’
5 Nadat Jona Nineve had verlaten, was hij aan de oostkant van de stad gaan zitten. Hij had er een hut gemaakt om in de schaduw af te wachten wat er met de stad zou gebeuren. 6 Nu liet de HEER God een wonderboom opschieten om Jona schaduw boven zijn hoofd te geven en zijn ergernis te verdrijven. Jona was opgetogen over de boom. 7 Maar de volgende morgen, bij het aanbreken van de dag, liet God de boom door een worm aanvreten, zodat hij verdorde. 8 En toen de zon opkwam, liet God een verzengende wind uit het oosten waaien; de zon brandde zo op Jona’s hoofd dat hij door de hitte werd bevangen. Hij bad om te mogen sterven: ‘Ik ben liever dood dan dat ik zo verder moet leven.’ 9 Maar God zei tegen Jona: ‘Is het terecht dat je zo kwaad bent over die boom?’ Jona antwoordde: ‘Ja, het is terecht dat ik kwaad ben. Was ik maar dood!’ 10 Toen zei de HEER: ‘Als jij al verdriet hebt om die wonderboom, waar jij geen enkele moeite voor hebt hoeven doen en die jij niet hebt laten groeien, een boom die in één nacht opkwam en in één nacht weer verging, 11 zou Ik dan geen verdriet hebben om Nineve, die grote stad, waar meer dan honderdtwintigduizend mensen wonen die het verschil tussen links en rechts niet eens kennen, en dan nog al die dieren?’
© 2021 Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap