Erfrecht van vrouwen
1-2 De dochters van Selofchad, die tot een geslacht behoorden dat van Jozefs zoon Manasse afstamde – Selofchad was een zoon van Chefer, de zoon van Gilead, de zoon van Machir, de zoon van Manasse – kwamen naar de ingang van de ontmoetingstent en wendden zich tot Mozes, de priester Eleazar, de leiders en het hele volk. Deze vrouwen, Machla, Noa, Chogla, Milka en Tirsa genaamd, legden hun het volgende voor: 3 ‘Onze vader is in de woestijn gestorven. Hij behoorde niet tot de aanhangers van Korach, die tegen de HEER in opstand kwamen, maar is om zijn eigen zonden gestorven. Hij had geen zonen. 4 Moet de naam van onze vader nu uit de familie verdwijnen omdat hij geen zoon heeft nagelaten? Wijst u ons, net als de broers van onze vader, een stuk grond toe.’ 5 Mozes legde hun zaak aan de HEER voor, 6 en de HEER zei tegen Mozes: 7 ‘Selofchads dochters hebben gelijk. Je moet hun inderdaad een stuk grond in bezit geven, net als de broers van hun vader. Wat hun vader toekwam moet op hen overgaan. 8 En zeg tegen de Israëlieten: “Wanneer iemand sterft zonder een zoon na te laten, moet zijn bezit overgaan op zijn dochter. 9 Heeft hij geen dochter, dan moet zijn bezit aan zijn broers gegeven worden. 10 Heeft hij geen broers, dan moet zijn bezit aan de broers van zijn vader gegeven worden. 11 Heeft zijn vader geen broers, dan moet zijn bezit aan zijn naaste bloedverwant gegeven worden; dat is dan zijn erfgenaam.”’ Dit is een wettelijke bepaling voor alle Israëlieten, door de HEER aan Mozes gegeven.
Mozes draagt de leiding over aan Jozua
12 De HEER zei tegen Mozes: ‘Beklim deze berg in het Abarimgebergte, zodat je kunt uitkijken over het land dat Ik de Israëlieten geef. 13 Wanneer je het gezien hebt, zul je met je voorouders verenigd worden, net als je broer Aäron. 14 Dat is omdat jullie in de woestijn van Sin, toen de Israëlieten met verwijten kwamen over water, tegen mijn bevel zijn ingegaan en in hun bijzijn geen ontzag hebben getoond voor mijn heiligheid.’ (Dat was het water van Meribat-Kades in de woestijn van Sin.) 15 Mozes antwoordde de HEER: 16 ‘Moge de HEER, de God die aan al wat leeft de levensadem schenkt, dan iemand over het volk aanstellen 17 die het kan leiden en de troepen kan aanvoeren, zodat het volk van de HEER niet wordt als een kudde schapen zonder herder.’ 18 De HEER zei tegen Mozes: ‘Laat Jozua, de zoon van Nun, bij je komen; hij is een man die geestkracht bezit. Leg hem de hand op 19 en laat hem plaatsnemen voor de priester Eleazar en voor de hele gemeenschap. Draag in ieders aanwezigheid de leiding aan hem over 20 en laat hem delen in het aanzien dat jij geniet. Dan zal heel Israël hem voortaan gehoorzamen. 21 Wanneer er een beslissing moet worden genomen, moet hij zich tot de priester Eleazar wenden, en die raadpleegt dan ten overstaan van de HEER de orakelstenen. Zijn uitspraak bepaalt of Jozua met de andere Israëlieten een veldtocht moet ondernemen of niet.’
22 Mozes deed wat de HEER hem had opgedragen: hij liet Jozua bij zich komen, liet hem plaatsnemen voor de priester Eleazar en voor de hele gemeenschap, 23 legde hem de handen op en droeg de leiding aan hem over. Zo had de HEER het bij monde van Mozes bevolen.
© 2021 Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap