De HEER spreekt tot mijn heer:
ā€˜Neem plaats aan mijn rechterhand,
Ik maak van je vijanden
een bank voor je voeten.ā€™

2 Uit Sion reikt de HEER u
de scepter van de macht,
u zult heersen over uw vijanden.
3 Uw volk staat klaar op de dag dat u ten strijde trekt.
Op de heilige bergen, uit de schoot van de dageraad,
komt tot u de dauw van uw jeugd.

4 De HEER heeft gezworen, en komt op zijn eed niet terug:
ā€˜Je bent priester voor eeuwig,
zoals Melchisedek.ā€™

5 De Heer aan uw rechterhand
verplettert koningen op de dag van zijn toorn.
6 Hij berecht de volken,
verplettert hoofden, overal op aarde,
lijken stapelen zich op.
7 Hij drinkt onderweg uit de beek
en dan heft Hij zijn hoofd.