1 Voor de koorleider. Van David.
Dwazen denken: Er is geen God.
Verdorven zijn ze, en gruwelijk hun daden,
geen van hen deugt.
2 De HEER kijkt vanuit de hemel naar de mensen
om te zien of er één verstandig is,
één die God zoekt.
3 Allen zijn afgedwaald, allen ontaard,
geen van hen deugt, niet één.
4 Hebben ze dan geen inzicht, die kwaadstichters?
Ze verslinden mijn volk of het brood is
en roepen de HEER niet aan.
5 Nog even, en hen overvalt een hevige angst,
want God is met de rechtvaardigen.
6 Lach maar om het vertrouwen van de zwakke –
hij vindt zijn toevlucht bij de HEER.
7 Ach, laat uit Sion redding komen voor Israël.
Als de HEER het lot van zijn volk ten goede keert,
zal Jakob juichen, Israël zich verheugen.
© 2021 Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap