Rafaël maakt zich bekend
1 Toen het bruiloftsfeest voorbij was, riep Tobit zijn zoon Tobias en zei tegen hem: ‘Jongen, betaal je reisgenoot zijn loon uit en geef hem ook een extra bedrag.’ 2 ‘Hoeveel moet ik hem betalen, vader?’ vroeg Tobias. ‘Ik kan hem makkelijk de helft van de bezittingen geven die hij samen met mij heeft meegebracht. 3 Mij heeft hij gezond en wel naar huis begeleid, mijn vrouw heeft hij genezen, het geld heeft hij samen met mij meegebracht en ook u heeft hij genezen. Hoeveel extra zal ik hem geven?’ 4 Tobit antwoordde: ‘Het is niet meer dan rechtvaardig dat hij de helft krijgt van alles wat hij heeft meegebracht.’ 5 Tobias riep Rafaël en zei tegen hem: ‘Neem als loon de helft van alles wat je hebt meegebracht; moge het je verder goed gaan.’
6 Toen nam Rafaël Tobit en Tobias apart, en hij zei tegen hen: ‘Prijs God, dank Hem ten overstaan van alle mensen voor al het goede dat Hij jullie heeft gebracht. Prijs Hem, bezing zijn naam. Vertel aan iedereen wat Hij heeft gedaan, geef Hem de eer en wacht niet om Hem te danken. 7 De geheimen van een koning kunnen beter verborgen blijven, maar wat God doet moet bekend worden gemaakt en tot zijn eer worden geroemd. Doe het goede, dan zal het kwaad je niet treffen. 8 Een gebed vanuit een oprecht gemoed en een gift uit eerlijk verworven bezit zijn beter dan oneerlijk verkregen rijkdom. Het is beter anderen te helpen dan goud op te hopen. 9 Vrijgevigheid redt je van de dood en neemt al je zonden weg. Wie anderen helpt zal lang leven, 10 maar wie zondigt en onrecht doet is de vijand van zijn eigen bestaan. 11 Ik zal jullie de waarheid vertellen en niets voor jullie achterhouden. Zei ik niet dat men de geheimen van een koning verborgen moet houden, maar Gods daden bekend moet maken en roemen? 12 Toen jij, Tobit, bad, en toen Sara bad, was ik het die jullie gebeden voor de troon van de Heer in herinnering bracht. Hetzelfde deed ik toen jij de doden begroef. 13 En toen je zonder aarzeling je maaltijd verliet om die dode te begraven, 14 werd ik naar je toe gestuurd om je op de proef te stellen. Maar God stuurde me ook om jou en je schoondochter Sara te genezen. 15 Ik ben Rafaël, een van de zeven engelen die mogen naderen tot de troon van God en in zijn nabijheid mogen verkeren.’ 16 Tobit en Tobias schrokken hevig en wierpen zich vol angst ter aarde, 17 maar Rafaël stelde hen gerust: ‘Wees niet bang, vrede zij met jullie, prijs God tot in alle eeuwigheid. 18 Mijn aanwezigheid hadden jullie niet aan mij te danken, God heeft het zo gewild. Prijs Hem, loof Hem elke dag. 19 Al die tijd dat jullie mij zagen, heb ik niets gegeten; jullie hebben een verschijning gezien. 20 Nu dan, prijs de Heer hier op aarde, dank God. Ik ga nu terug naar Hem die mij heeft gestuurd. Stel alles wat jullie hebben meegemaakt te boek.’ En Rafaël steeg op naar de hemel. 21 Toen Tobit en Tobias waren opgestaan, zagen ze hem niet meer. 22 Ze prezen en loofden God en dankten Hem voor alle wonderbare daden die Hij had verricht in de tijd dat zijn engel hun verschenen was.
© 2021 Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap