Rafaël naar Gabaël in Rages
1 Toen riep Tobias Rafaël en zei tegen hem: 2 ‘Azarias, neem vier slaven en twee kamelen en ga naar Gabaël in Rages. Laat hem het ontvangstbewijs zien, neem het geld mee en nodig hem uit voor de bruiloft. 3-4 Je weet dat mijn vader de dagen telt tot ik terugkom; ik doe hem veel verdriet als ik ook maar één dag te lang wegblijf. Maar je weet ook wat Raguel gezworen heeft, en daar kan ik me niet zomaar aan onttrekken.’ 5 Dus reisde Rafaël met de slaven en kamelen naar Rages in Medië, waar ze overnachtten bij Gabaël. Rafaël liet hem het ontvangstbewijs zien en vertelde hem dat Tobits zoon Tobias net was getrouwd en Gabaël uitnodigde voor de bruiloft. Gabaël haalde toen de verzegelde zakjes met het geld en telde ze voor Rafaël uit. Vervolgens borgen ze de zakjes op bij de bagage.
6 De volgende ochtend gingen ze al vroeg op weg naar het bruiloftsfeest. Toen ze het huis van Raguel binnenkwamen, lag Tobias juist aan voor het feestmaal, maar hij sprong op om Gabaël te begroeten. Deze zegende Tobias met tranen in zijn ogen. Hij zei: ‘Je bent een goede en waardige zoon van een goed en rechtschapen man, van een rechtvaardig mens die veel goeds voor anderen heeft gedaan. Moge de Heer je vele zegeningen van de hemel schenken, en ook je vrouw, en de vader en de moeder van je vrouw. God zij geprezen, ik zie mijn neef Tobit voor me staan, zoveel lijk je op je vader!’
© 2021 Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap